De voortekenen zijn overduidelijk en er is ook niets tegen te doen. Langzaam komt de winter dichterbij. Ik maak mijn treinreis tegenwoordig al weer in het donker.
Ik ben meer een zomer- dan een wintermens. Ik houd van licht en ik houd van warmte. De winter heeft beide niet te bieden. Jarenlang had ik daar maar één remedie tegen: namelijk de winterdip. In plaats van alle winterfrustratie op de kroppen, ging ik mokken. De winter maakte van mij een brombeer.
Ik weet niet hoe het komt, maar de laatste jaren heb ik daar geen last meer van gehad. Er doet zich echter wel een nieuw seizoensgebonden fenomeen voor: de herfsthormonen. Voor mij nieuw, omdat het bijbehorende gedrag eerder doet denken aan de lente dan aan de herfst.
Ik heb er maar meten een biologische verklaring bij gezocht. In de winter zoekt een mens geborgenheid. Wie niemand heeft, probeert op het laatst moment nog iemand aan de haak te slaan. Een soort wintervoorraad dus eigenlijk, maar dan lichamelijk.
Nu wil ik natuurlijk weten wat je gedaan hebt om de geborgenheid te verzekeren. Wie was de gelukkige?
[sÇ: dat gaat je geen
reetdonder aan]