Onderweg naar mijn logopediste fiets Pieter me tegemoet, op weg naar de stad. Ongetwijfeld in de richting van de Boulevard.
Nieuwsgierig of ik gelijk had, en op zoek naar een slap excuus, fietste ik na mijn wekelijkse zoemtherapie ook maar naar de Boulevard. Ik had gelijk.
En dus knoopten we een gesprek aan over liefdesbrieven. En of die vandaag de dag nog wel kunnen. Alleen indien gekalligrafeerd op licht roze, geparfumeerd bloemetjespapier, was de conclusie. Ik heb het hele idee toen maar uit mijn hoofd gezet.
Het hoeft natuurlijk ook geen liefdesbrief te zijn; een kaartje volstaat ook!
[sÇ: laat maar. hij zou me wel gebeld hebben als hij me leuk genoeg vond.]
Tweeeeeeeeee ooooooooogen zoooooooo blauuuuuuuw!!
Van wie zijn die mooie kijkers?
[sÇ: van degene die ik toch maar geen brief ga schrijven.]
Dus je dacht naar hem toe de ongenaakbare te spelen en ondertussen hier toch een paar minder subtiele hints te plaatsen? Kom op zeg, pak de pen. “Hij zou me we gebeld hebben als hij me leuk genoeg vond.” Tss.
[sÇ: te laat. nieuwe sterren aan het firmament.]
Een brief schrijven! Is mij goed bevallen. Succes niet gegarandeerd – helaas…
[sÇ: never retry a losing formula.]