Niet dat het verder een ongezellige nacht was, maar de persoon in kwestie met wie ik het bed deelde vond het een beetje raar om, telkens wanneer hij even opkeek, recht in de ogen van Femke Halsema te kijken.
Het zit zo. Bij de verkiezingscampagne van 2006 had ik in mijn woning volgehangen met campagnemateriaal. Het leek me wel verstandig om een beetje in campagnestemming te blijven, ook in de luttele uren die ik gedurende die campagne thuis doorbracht. En zo hing er in mijn slaapkamer een poster van La Halsema, leunend tegen het torentje.
In de loop van de tijd is al dat campagnemateriaal verdwenen. Behalve dus die ene poster op de deur van de slaapkamer. Die de persoon in kwestie met wie ik die avond het bed deelde dus telkens tegenkwam wanneer zijn ogen even afdwaalden.
Nu had ik me natuurlijk kunnen afvragen waarom zijn ogen überhaupt afdwaalden, maar ik besloot daar maar geen punt van te maken. Het leek me verstandiger de poster maar gewoon weg te halen. Ik ging er maar van uit dat Femke dat niet erg zou vinden.
Ik vind Femke ’n schat, hoor (in ’t algemeen – over ’t Midden-Oosten zegt ze nogal es wat domme dingen, vind ik, maar soit) maar om haar ogen op je gepriemd te voelen wanneer je lekker bezig bent: nee, dank je. Alsof m’n moeder meekijkt.
[sÇ: femke is veel te jong om jouw moeder te zijn.]
heh! Grappig!
[sÇ: daar denken sommigen kennelijk anders over.]
vandaag zat ik er aan te denken, dat ik het wel leuk zou vinden om zo’n groenlinks poster, die je abri van de treininstations kan vinden, in mijn kamer te hangen (dezelfde grootte).
[sÇ: onze huidige poster heeft dan ook geen priemende ogen.]