Het zijn van die dingen die pas geleidelijk tot je doordringen. Iets wat eerst niet echt opvalt. Waar je vervolgens aan gaat wennen. Totdat het ineens onomkeerbaar is, en dan is het te laat.
De Nederlandse Spoorwegen hebben me weer een kunstje geflikt. Jarenlang rijdt ik al op het traject Breda-Den Haag. En twee keer per uur zette de NS al die jaren trouw hun in Duitsland gekochte ICK’s in. Oude, omgebouwde treinstellen met coupédeurtjes die ècht dicht kunnen, zodat je in dezelfde ruimte hooguit vijf andere mensen hoeft te dulden. En met stoelen met echte spiraalvering, die de schokken als gevolg van de vierkante wielen volledig absorberen.
Het werd langzaam minder. Steeds vaker zette de NS ineens de nieuw aangeschafte VIRM-4 treinstellen in. Of waren de ICK’s ineens vervangen door ICR-rijtuigen. En voor iemand die best gesteld is op de rust en het zitcomfort van de knusse ICK-stellen mag dat gerust een teleurstelling heten.
Het duurde even voordat het dramatische nieuws in volle omvang tot me doordrong: nooit zal ik meer het genot ondervinden van de oude ICK’s. De Spoorwegen hebben ze inmiddels allemaal uitgefaseerd. Terzijdegesteld.
Uitgerangeerd.
Uitgefaseerd. ’t Is ’n genot om ’n nieuwe woord te leren – en dan nog zo’n mooie! (Schande dat ik dit nog niet kende.)
[sÇ: goh.]
Goh? (Ik reageer niet vaak twee keer, maar nu – Goh? Wat Goh?)
[sÇ: oprechte verbazing, meer niet.]