Het was het einde van de zomervacantie. Voor hen althans die zomervacantie gehad hebben. Het was ook het moment voor één van mijn vrienden om te stoppen met blowen.
Hij zou de week erop met een nieuwe opleiding beginnen en zijn dagelijkse gebruik zou te veel in conflicteren met zijn ambitie er iets van te maken. Maar voor het zover was moest wel eerst de voorraad worden opgerookt. Nu bleek die voorraad meer dan voldoende om een half continent mee te versuffen. Vrienden waren dan ook dan welkom. Waaronder ik, met mijn uitzonderlijk lage THC-tolerantie.
Daar zaten we, in de huiskamer. Met z’n vieren. Ik lag min of meer vastgeplakt, nee, gedrapeerd over een lederen fauteuil, terwijl A. al weer bezig was aan de voorbereiding van de volgende joint. Op de achtergrond was G. plaatjes aan het draaien. Hij had het erg naar zijn zin en had een brede grijns op zijn gezicht. Hij leek een beetje op Ralph van de Muppet Show. D. probeerde nog een goed gesprek met me aan te gaan, maar ik was al te ver heen. Geen enkel besef van tijd. Goh, het moet nu onderhand al wel heel laat zijn, dacht ik dan bij mezelf. Niets was minder waar, de klok tikte pas net tegen de elf.
De chocolade die ik als geste van dankbaarheid had meegenomen, ging rond. Mijn kiezen verpulverden de chocolade in steeds kleinere brokstukken die uiteindelijk versmolten tot een zoetige stroop die de hele binnenkant van mijn mond bedekte. De halve minuut leek een kwartier te duren. Ik stak een peuk op en verzette mijn linkervoet een paar centimeter naar rechts. Ik realiseerde me dat mijn lome benen mijn gewicht niet meer zouden kunnen dragen.
Na de zoveelste joint moest A. me zijn aquarium laten zien. Ik vermande me en probeerde los te komen uit de fauteuil. Iets dat warempel lukte. Vol spanning keken vier hoofden naar het aquarium vol vissen. Goed voor minstens tien minuten plezier. In blowersjaren is dat minstens een uur. „Kijk, daar gaat Snakebite”, wees A., wijzend op een adhd-erig visje dat de hele tijd spichtig door het aquarium zwom alsof ‘ie zojuist aan de speed gezeten had.
„Ik moet naar huis”, zei ik tot slot. „het is al laat.” In werkelijkheid was het pas net over twaalven. Te fiets reed ik huiswaarts. Hemelsbreed zo’n 700 meter, maar op dat moment ongetwijfeld de langste minuten uit mijn leven.