De Sabbat en het Recht

Raam in de Schneider-synagoge in Galata, Istanbul

Mijn oog viel op een onschuldig ogend berichtje op pagina 6 van het NRC-Handelsblaadje van gisteren. Het OM gaat in beroep tegen een vonnis waarin een orthodoxe Jood is vrijgesproken van een boete van 60 euro voor het tijdens de Sabbat niet bij zich dragen van een id-bewijs. Het bericht eindigt met een citaat van GroenLinks-Kamerlid Tofik Dibi, die het vonnis „de omgekeerde wereld” noemt. Volgens Dibi wordt ‘religie begrensd door de wet’ en niet andersom. Met die uitspraak begaat hij een dubbele denkfout.

Het vonnis van de Haagse kantonrechter dateert eigenlijk al van een week geleden, maar is door de carnavalsdrukte aan mijn aandacht ontsnapt. Wat is er nu precies aan de hand? Op een bewuste vrijdagavond is na zonsopgang een orthodoxe man gevraagd zijn id-bewijs te tonen. De man kon dit niet, aangezien de orthodox-joodse leefregels voorschrijven dat het tijdens de Sabbat niet is toegestaan iets anders bij je te dragen dan de kleding die je aan hebt. Dit voorschrift komt uit het eerste van twaalf tractaten van de Seder Mo’eed, waarin staat voorgeschreven hoe men zich dient te gedragen op bijzondere dagen in het jaar. In dit eerste tractaat, Sjabbat geheten, staat als laatste van de 39 verboden dat het een Jood niet is toegestaan voorwerpen van het private domein naar het publieke domein te dragen, of andersom.

De Joodse man heeft de politie vervolgens toestemming gegeven thuis zijn rijbewijs op te halen en daarmee zijn identiteit vast te stellen. Desondanks kreeg hij later een boete van 60 euro voor het overtreden van de wet op de identificatieplicht. De man tekende daartegen bezwaar aan en uiteindelijk kwam de zaak voor de Haagse kantonrechter. Die oordeelde dat de Joodse man de politie in de gelegenheid had gesteld zijn identiteit gemakkelijk en binnen een uur te controleren en sprak hem vrij van verdere vervolging. Het gevolg: ophef in de Kamer, een OM dat in hoger beroep gaat en onder meer deze reactie van Tofik Dibi: „Het lijkt de omgekeerde wereld. Elke religie is begrensd door de wet en de wet wordt niet begrensd door religieuze overtuigingen”.

Die uitspraak is maar ten dele waar. Allereerst garandeert Artikel 6a van onze grondwet iedereen het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden. Daar voegt datzelfde artikel wel aan toe dat dit recht geldt behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Bij een brede wetsinterpretatie kun je stellen dat hiermee bedoeld wordt dat het een ieder vrij staat een godsdienst te belijden zolang hiermee de rechtsorde maar niet in gevaar gebracht wordt. De Haagse kantonrechter meent dat aan die verantwoordelijkheid, het respecteren van de rechtsorde, tegemoet gekomen is, doordat de man de politie binnen een redelijke termijn in de gelegenheid stelde zijn identiteit te controleren. De rechter: „Van belang hierbij is uiteraard ook dat het wettelijk voorschrift dat de verdachte heeft overtreden slechts een overtreding betreft (dus geen misdrijf) en dat de identiteit van de verdachte op zijn aanwijzing op gemakkelijke wijze binnen een uur kon worden vastgesteld.”

De denkfout die Dibi maakt, is dat het gedrag van mensen, dus ook hun religieuze handelen weliswaar is begrensd door de wet, maar dat deze begrenzing nooit in absolute termen opgelegd mag en kan worden. In het Nederlandse rechtssysteem is de rechter er immers niet alleen om de wetsteksten te interpreteren en toe te passen, maar ook om de omstandigheden van een overtreding mee te wegen. Zou een rechter dit niet doen, kunnen we voortaan net zo goed een computer alle rechterlijke vonnissen laten uitschrijven. Hier is dus geen sprake van een ‘omgekeerde wereld’, maar van twee botsende werkelijkheden waarbij het aan een rechter is om tot een genuanceerd oordeel te komen. Dibi zou dit als geen ander moeten begrijpen, aangezien juist hij, terecht, pleit voor soepele toepassing van de wet als het gaat om bijvoorbeeld, een kinderpardon voor langdurig in Nederland wonende minderjarige asielzoekers. Te meer aangezien bij de behandeling van de wet op de identificatieplicht in de Tweede Kamer het probleem voor orthodoxe Joden al aan de orde is gekomen en door toenmalig Minister Donner is toegezegd dat de politie in de handhaving van de wet wel rekening zou houden met de speciale positie van deze groep („Er zijn wel uitzonderingen. We hebben het gehad over de problematiek van orthodoxe joden op de sabbat. In dat soort situaties kan ik me voorstellen dat je die mogelijkheid nog geeft bij de handhaving”).

De tweede fout van Dibi is wellicht nog veel belangrijker. Met zijn reactie scheert Dibi namelijk langs, en stapt hij wellicht zelfs over de voor de democratie zo belangrijke scheidingsgrens tussen de machten. Het is, of was in ieder geval lange tijd, usance om als volksvertegenwoordiger geen commentaar te leveren op uitgesproken vonnissen. Dit goed gebruik is in een toenemend gepolariseerd klimaat bij velen weliswaar niet meer erg in de mode, maar van een GroenLinks-politicus verwacht ik beter.

Dibi zou nog kunnen beargumenteren dat zijn commentaar niet was gericht op het vonnis, maar op een kennelijk niet voldoende dwingend omschreven tekst in de wet op de identificatieplicht. Hoewel dit argument op basis van de wetsteksten moeilijk hard te maken is, zou Dibi, mocht dat het geval zijn, dus pleiten voor een strenger omschreven id-plicht. Ook dat is ongeloofwaardig, aangezien GroenLinks bij uitstek de partij is die juist grote moeite heeft gehad met de invoering van deze wet.

Overigens was het niet alleen Dibi die in zijn commentaar op dit vonnis een in mijn ogen dubieuze positie innam. Een Kamermeerderheid van VVD, PvdA, PVV, D66 en GroenLinks heeft opheldering gevraagd aan de minister. Met de tweet van D66-Kamerlid Boris van der Ham als voorlopig dieptepunt: „God boven de wet? Nee. Godsdienst is niets meer dan een van de vele meningen, en is begrensd door zelfde overheidswetten.”

In het huidige politieke klimaat lijkt de seculiere meerderheid een religie gelijk te stellen aan een mening. Terwijl religie gelijk gesteld dient te worden aan een levensovertuiging die verder gaat dan een persoonlijke opinie. Het gaat immers ook om een aangenomen set gedragsregels die in dit geval hun oorsprong vinden in een dieperliggend godsgeloof. De samenleving, en daarmee de wet, dient rekening te houden met en ruimte te bieden aan mensen met een levensopvatting deze na te leven. Daar gaat artikel 6 in de grondwet ook over. Daarmee hoeft aanhangers van religie niet méér rechten of méér vrijheden te worden toegekend dan anderen. Maar erkenning van de benodigde ruimte te kunnen leven volgens de eigen regels, zonder dat daarmee de rechtsorde wordt aangetast, zou niet te veel gevraagd mogen zijn. Zeker niet voor een land waarin de vrijheid van godsdienst zo’n beetje is uitgevonden.

Auteur:

Dutch local politician for the environmentalist party GroenLinks, tends to be serious at times but usually has a slightly absurd and overall happy and sunny mental disposition.

3 gedachten aan “De Sabbat en het Recht”

  1. Al vind ik inderdaad dat de man terecht is vrijgesproken omdat hij binnen een uur met zijn id op de proppen kwam. De ophef vind ik volledig terecht. Die gaat namelijk over de aparte positie die religie in onze maatschappij inneemt tussen alle andere levensovertuigingen en visies.

    Volgens mij bemoeit de politiek zich hier ook terecht mee. Niet om deze rechter op de vingers te tikken, die deed zijn werk goed. Maar wel om de wetgeving aan de kaak te stellen. Dat maakt dit een interne politieke zaak, naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak, dat wel.

    Als ik macrobioot ben en alleen bepaalde kleding draag, bepaald eten eet en ik praat met bomen en communiceer met kabouters, dan kan ik me niet beroepen op godsdienstvrijheid. Ben ik lid van een erkende religieuze stroming en ik volg daarom specifieke eet- en leefregels en ik meen in contact te staan met machten die niemand kan waarnemen, dan kan ik me daar wel op beroepen. Dan kan ik bijvoorbeeld mijn vrijheid van godsdienst zetten tegenover de vrijheid van meningsuiting van de ander.

    Of God een mening is daar kunnen we een boompje over opzetten. Maar voor de *wet* zou God zeker een mening moeten zijn.

    Volgens mij is er maar één gezonde manier waarop we met alle meningen (of er nou een God bij betrokken is of niet) om kunnen gaan en dat is op basis van de vrijheid van meningsuiting. En die mag wat mij betreft niet beperkt worden door weer andere wetsartikelen zoals die tegen Godslastering.

    [sÇ: ik deel je mening dat de wetsartikelen tegen godslastering in het strafrecht een onaanvaardbare inbreuk vormen tegen het recht op vrije meningsuiting. maar om de vrijheid van godsdienst te laten vallen onder de vrijheid van meningsuiting is te beperkt. het gaat immers bij godsdienstbeleving niet alleen om het mogen verkondigen van je geloofsopvatting, maar ook om de vrijheid er naar te leven. dat is meer dan meningsuiting. de opmerkingen uit de politiek gaan de tegengestelde richting op en dat zou in dit geval een onnodige inbreuk zijn van het vrij belijden van het geloof door orthodoxe joden.

    overigens, artikel 6 behandelt ook de vrijheid van het belijden van een levensovertuiging. dat gaat dus -terecht- verder dan allen godsdienst. dus zolang je de rechtsorde respecteert kan je wat mij betreft praten met macrobiotische kabouters wat je wil. ;-)]

  2. “twee botsende werkelijkheden waarbij het aan een rechter is om tot een genuanceerd oordeel te komen”

    Met je eens, Selçuk!

    [sÇ: dank. daar kan ik verder weinig commentaar aan toevoegen. :-)]

  3. Dibi zondigt niet alleen tegen het principe van de scheiding der machten, maar ook tegen de idee van scheiding tussen Kerk en Staat. De Kerk zal de Staat niets voorschrijven, maar de Staat zal zich ook niet bemoeien met de Kerk, zal niet voorschrijven hoe mensen hun religie dienen te beleven of zich bemoeien met de benoeming van kerkelijke functionarissen. Overigens kan een ieder de Kerk bekritiseren, eventueel kan ook een politiek leider dat en zo kan ook de Kerk gebruik maken van het recht van vrije meningsuiting, bijvoorbeeld door in de discussies over abortus, euthanasie en hulp bij levensbeëindiging op te komen voor het leven, zoals ook is gebeurd. Dat wil dan weer niet zeggen, dat elk kerklid daar blij mee is.
    Als kerklid probeer ik mij zo goed mogelijk in te leven in het denken en voelen van mensen zonder religie en dat valt niet mee, want ze roepen wel waar ze tegen zijn, maar over waar men voor is krijg je maar moeilijk duidelijkheid. Maar bij vele seculieren zie je een onvermogen en vaak ook een weigering zich in te leven in het denken en voelen van religieuze mensen. Dat maakt het samenleven in Nederland er niet gemakkelijker op.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *