Ik kwam vandaag een jongen tegen,
die het waard was om te dichten,
zo kraste mijn vulpen vannacht op het papier.
Twee A-viertjes. Houten tafel, helaas wel gefineerd.
Het relaas van een ontmoeting.
wherever, whatever, have a nice day
De trein rijdt langzaam,
mensen deinen langzaam mee,
verre bestemming.
Ik had per ongeluk een Haiku geschreven. Nou ja, per ongeluk, het was eigenlijk nog best puzzelen om het gevoel van dat moment weer te geven in het te kleine aantal lettergrepen waarbinnen een Haiku geschreven dient te worden.
Het bleek een Haiku met profetische eigenschappen. Voor de rest van de reis werd ik geplaagd door wisselstoringen en op de terugweg nog eens getrakteerd op een gevalletje zelfmoord.
Het was de internationale trein, die trein die men voornemens is af te schaffen, die me uiteindelijk naar Roosendaal wist te brengen, waar ik vervolgens op de trein naar Breda ben gestapt.
Verre bestemmingen indeed.
Dit jaar, zo bedacht mijn baas, viel mij de eer te beurt om aan de Sint te vragen of hij weer een Sinterklaasgedicht voor de Tweede Kamerfractie wilde schrijven. Na enig mailcontact kreeg ik onderstaand gedicht opgestuurd, dat begeleidt werd door twee fair-trade-chocolade Sinterklazen. Dat is een chocolade Paashaas, maar dan in Sinterklaasvorm.
Elk jaar is het steeds weer de vraag of het lukt
Niet het gewicht van de giften, dat kan hij wel dragen,
t is meer al dat dichtwerk dat wij van hem vragen,
De deadline die nadert, gaat Sint onder gebukt.
(hij trekt zich de haren van het hoofd, zo waar)
De Keuze is Reuze tussen metrum of versvoet,
En de vraag is steeds weer of het echt rijmen moet
Je hebt beginrijm en binnenrijm, het einde is zoek,
Wat helaas ook al geldt voor Sint’s rijmwoordenboek.
(het is één grote bende op de stoomboot dit jaar)
Wordt het de dubbele Dactylus of een Alexandrijn,
Of de Sophische strofe, die is ook best fijn,
De Amfybrachys klinkt dan nog weer wat beter,
En het hoogtepunt is de Dactililsche Hexameter
(maar die past dan weer niet in het metrum)
Het was sowieso al de vraag of een maandje voor Kerstmis,
de Sint wel zou komen, in deze tijden van crisis,
Want ook de Sint had zijn spaargeld in IJsland belegd,
Daar is niet veel van over, dus de tijden gaan slecht.
(Laat de rijken de crisis maar betalen, luidt het adagium)
Sint ging naar Wouter, en was behoorlijk verward,
En kreeg een injectie van zo‘n honderd miljard,
Dat redde de Sint van een dreigend bankroet,
Zodat hij nu als staatsdeelneming verder moet.
(De Sint genationaliseerd? Nu is ’t pas echt een rooie)
Ook de Amerikaanse verkiezingen speelde Sint parten,
Nu daar straks de boel wordt bestuurd door een Zwarte,
Hoe meegaand de Sint dan ook is met zijn tijd,
t was niet de bedoeling dat alles door Piet wordt geleid.
(Een revolutie op de boot, da’s pas echt een mooie!)
’t lot speelde Sint parten, wat was er nu aan de hand?
Want eenmaal aangekomen, kwam hij niet in het land.
Het was werkelijk een drama, een zeer triest verhaal,
Maar de boot van de Sint is niet Klimaatneutraal.
(Toch best vervelend soms, dat groene geweten.)
En de dierenbescherming kwam Amerigo keuren,
terwij de arbodienst over de werkweek kwam zeuren,
En met spekgladde zolen op de bakstenen daken,
dat kon de Sint anno 2008 echt niet meer maken.
(verdorie, dacht Sint, van Gent en haar team hebben niet stilgezeten)
En zo kwam vijf december op losse schroeven te staan,
En is Sint reddeloos maar de kroeg ingegaan,
Met een jonge jenever en twee oude sigaren,
Werd hij opgemerkt door de Keuringsdienst van Waren.
(dat gaat nog een relletje geven in de horeca)
Onder een gedoofde terrasheater zei Sint, dit is een zootje
Dit land behoefd vrijheid, en niet een cadeautje,
Niet ‘je maintaindrai’, gooi die regels maar stuk.
Geen hyperconsumptie, maar liever Geluk!
(Sint had dat ergens in een boek gelezen en dacht: Eurkeka!)
En zo werd Sint Niklaas opnieuw uitgevonden,
Weg het juk van de slavernij, onderwerping is zonde,
Sint bevrijdde zijn Pieten, maakte zich gereed,
Vanaf nu kocht hij alleen nog Eko en Fair Trade.
(Henriëtte Roland Holst had het niet mooier kunnen schrijven.)
Dus lieve vrienden, Uw Sint heeft geleerd,
Toen ik het licht zag heb ik me bekeerd.
Vanaf nu zing ik enkel nog de ballade,
De GroenLinkse ballade van de chocolade.
(Flutgedicht? Pardon, stelletje vervelende zure groene bamischijven)
De Sint
Dat ik de dag ervoor dichteres Yvonne Né was tegengekomen, kwam weblogtechnisch wel handig uit. Vooral ook aangezien ze zojuist de Boarte prijs voor Arriés had gewonnen.
Het was namelijk een mooie gelegenheid om aan haar te vragen naar het gedicht dat zij speciaal voor de Kristalnachtherdenking van enkele dagen eerder had geschreven. Het was bij de herdenking zelf helaas niet erg druk en hoewel het voor de schoonheid van een gedicht op zich niets uitmaakt hoeveel mensen het hebben gehoord, is het te mooi om het niet verder te delen. Ik mocht het publiceren, onder de voorwaarde dat ik een link zou opnemen naar haar site. Bij deze.
ga naar de site van Yvonne Né »
Nacht van het gebroken glas
Bij vijandige wet heet zij voortaan Sara en hij Israël,
mensen houden van klaar uiteen te houden zaken,
slaan daartoe graag de spiegels van het ware stuk.
De stad en haar straten bloeden hun glas,
wat is en zal zijn is gemerkt en beklad,
elk oog een bedrieglijke scherf.
Met heel je wezen in een tijd die nog heel was,
vlucht je met wat je kunt dragen,
het is je huis of je leven, de taal is defect.
Je enige huis blijft je huid, het grootste orgaan
maar te dun en doorzichtig
en voor wie kijken een scherm ter projectie.
Ook wie na een week nog iets heeft wil weg
van wat komt, maar de grenzen rondom je zijn dicht,
waar zul je heen? zelfs hoop is een kerf in het hart.
Gebroken glas wordt nooit meer heel,
het geluid van één brekend glas is zeldzaam geworden,
zul je dat ooit weer kunnen horen, waarop volgen woorden
van verbondenheid: mazzeltov
wanneer de J zal staan voor Jij-en-ik samen
in ongebroken liefde hier zijn.
Y. Né
8 nov. 2007
De trein biedt verplaatsing, vertraging en verdieping. Plots had ik weer zo’n inspirerend moment. Gelukkig had ik tevens pen en papier.
Ontmoeting om half twee
Vanmiddag, Holland Spoor, spoor twee,
Toen ik, door de spiegeling van het glas,
In jouw ogen keek, in de belendende coupé,
En even dacht dat ik de ander was.
Onderstaande Sonnet schreef ik – in een spontane opwelling van inspiratie – ter gelegenheid van het huwelijk van Solveig en Tadde in hun gastenboek, gemaakt van echte boomblaadjes. Tegen hun expliciete wens in overigens wel op een linkerpagina, maar ik blijf nu eenmaal eigenwijs.
Ik plaats het omdat Solveig enorm boos op me is dat ik op 24 februari geen aandacht aan hun huwelijk heb besteedt op mijn blog (zie gisteren). En omdat ze de moeite heeft genomen het gedicht over te tikken. En omdat het best wel mooi is natuurlijk.
De stad, zij ademt, alle dagen,
Elke straathoek vloekt en zucht,
Elke laan is op de vlucht,
En elke blinde muur heeft vragen;
Daar waar mensen samenkomen,
Daar waar warmte lonkt en wacht,
Hier, waar samen wordt gebracht,
Hier, waar nachten lang van dromen;
Op deze bladeren van papier,
Op deze avond van plezier,
Op een gelukkig leven uit zal monden;
Dertien regels slechts, nogal summier,
Voor liefde, want die toont zich hier,
Waar twee mensen zich hebben gevonden.
Het weerzinwekkende bombardement op het flatgebouw in Qana heeft aan minstens vijftig burgers het leven gekost, waaronder 22 kinderen. Hoeveel ellende kan een mens tot zich door laten dringen? Het deed me denken aan een gedicht van Ramsey Nasr. Ooit had ik het opgeschreven, maar het briefje kan ik nergens meer vinden. Ik probeer het zo goed mogelijk te reproduceren.
Wie tranen heeft moet of verweren,
Of werkelijk zijn als de zee,
Uitlogen alle wereldzeer,
En zich spiegelen met sterren mee.
Maar als echt leven lijden is,
Wegkijken is, als alles grof,
Geen stralende gelijkenis,
Zich eigen toont aan deze stof,
Kies liefst mijzelf ik te overschatten,
Dan scherm ik dit eenzelvig kind,
Mag het aan mij zich mateloos bezatten,
Zodat het nergens tranen vindt.
Vooreerst ontken ik deze boosheid,
Vergaap mij niet aan vliegend lood,
Er is geen wereld zonder broosheid,
Er zijn geen zestien kinderen dood.
Het is weer zomer en zij vullen
Het stadsbeeld, vijver of rivier,
Alwaar zij, hunner groot plezier,
Hun hengel laten zakken.
Geflankeerd door koelbox en een net,
Turen zij over het water,
Waar zij, vele uren later,
Nog niets hebben gevangen.
Het zal altijd een wonder blijven,
Waarom zonder woord en daad,
Zij zitten blijven al die uren.
Met een pilsje in de hand,
Van ‘s ochtends, tot de middag laat,
De vissers naar hun dobber turen.
Vissen, het ultieme heterosexuele tijdverdrijf.
Krachtig was hij, zijn benen waren sterk,
En zo sloeg hij met achttien man,
Het gat dat, dat Metsjov nodig had,
Zijn kameraad.
En hield hij vol,
Tot aan de grand finale,
Waar hij eraf moest,
Maar zijn offer werd beloond. De ultieme heldendaad, zijn tanden bloot,
Toen Boogerd toch nog zesde werd,
Maar winnaar was van deze rit.
De trein heeft romantiek. Nu is die romantiek, geef ik ronduit toe, de laatste jaren snel minder geworden als gevolg van het afschaffen van de rokerscoupé en het volledig loslaten van de stipte dienstregeling. Ik moest denken aan de vele momenten van inspiratie die de Nederlandse Spoorwegen mij hadden bezorgd. Zoals die ene keer, op 22 oktober 2000, toen terugreizend van Schiphol naar huis, ineens die mooie jongen tegenover me ging zitten.
Schuw kijkend, rond en uit het raam
Ik kijk je aan, je wend je af,
steekt nog een Gauloise op,
en esemest met iemand die je kent.
In Dordrecht stap ik uit
en vraag hoe ver je nog
verder moet – tot Vlissingen.
Als je wegrijdt kijk ik even,
zwaai je na en denk ik voor
een ogenblik
Oh was ik maar jouw gee-es-em.