Homo’s in het nieuws

Bijbel

Hoorde ik vanochtend eerst op het nieuws dat de parttime Opperrabijn van Amsterdam, ene heer Ralbag, in de Verenigde Staten een petitie heeft ondertekend waarin staat dat joodse homoseksuelen in therapie moeten omdat een homoseksuele levensstijl niet aansluit bij de Torah. En vervolgens dat homoseksuelen die zich bij de christelijke organisatie Different laten behandelen, dit van hun ziektekostenverzekeraar vergoed krijgen. Verontwaardiging alom.

Op zich ben ik niet eens zo geschokt door de mening van de heer Ralbag. Hij vindt de homoseksuele praxis zondig en niet passen bij een joodse levensstijl. Dat mag hij vinden, al zal hij in de als liberaal te boek staande joods-Amsterdamse gemeenschap waarschijnlijk maar op beperkte instemming kunnen rekenen. Theologisch gezien zou zijn stelling zelfs nog gematigd genoemd kunnen worden. Het joods-christelijke geschrift Leviticus roept in de strafwetten (Leviticus 20.13) immers niet op tot therapie, maar tot het doden van hen ‘die het bed met een man delen als met een vrouw’. Maar laat ik me niet verleiden tot tekstexegese en me beperken tot de constatering dat deze valt binnen het domein van de godsdienstvrijheid.

Wat ik wel erg vind, is dat het statement van Ralbag tot extra verwarring leidt bij joodse jongeren die homoseksuele gevoelens bij zichzelf ontdekken. Dat is voor veel mensen al ingewikkeld genoeg zonder de ongetwijfeld liefdevol bedoelde adviezen van De Heer Ralbag. Zijn oproep om in therapie te gaan is namelijk vast niet bedoeld om te zorgen dat jonge joodse homo’s in het reine komen met hun geaardheid om er vervolgens een rijk liefdesleven op na te houden. Zijn oproep is een verkapte vorm van zeggen dat er iets grondig mis is met jonge homo’s. Niet bepaald de steun die jonge homo’s die worstelen met hun identiteit op dat moment nodig hebben.

Nog geen uur later meldt het radio-nieuws dat zorgverzekeraars verplicht zijn om een therapie te vergoeden die de christelijke organisatie Different aanbiedt aan homo’s. Op papier is die therapie bedoeld als psychologische begeleiding, niet als promotie voor een celibataire levensstijl (hier worden overigens ook trajecten voor aangeboden, maar die zijn in eerste instantie bedoeld voor partoraal medewerkers). Maar de overkoepelende stichting Tot Heil des Volks houdt er wel degelijk een aantal klassiek christelijke opvattingen op na, getuige de columns van directeur Hans van Rhee. Tot de clientèle van de organisatie Different behoren met name christelijke homoseksuelen die in conflict komen met hun geaardheid in combinatie met hun godgeloof. Is daar iets mis mee?

In beginsel niet, zou je zeggen. Maar laten we wel wezen: de reden dat homoseksuelen in conflict komen met zichzelf, komt voort uit het gebrek aan acceptatie van een homoseksuele levensstijl binnen diezelfde klassiek christelijke omgeving. Dus niet alleen zijn de geloofsgenoten van de Stichting Tot Heil des Volks deels oorzaak van de psychologische problemen die de cliënten ondervinden, ze zijn vanuit hun missie ook niet in staat de cliënten optimaal te helpen. Zij hebben vanuit het eigen geloof ongetwijfeld begrip voor de worsteling, maar hebben zij dat ultimo ook voor de seksuele verlangens van hun cliënten? Dat laatste waag ik ten zeerste te betwijfelen, gezien de visie van de stichting op homoseksualiteit (“verandering van seksuele gebrokenheid”) alsook de inhoud van de lespakketten over homoseksualiteit die dezelfde organisatie aanbiedt.

Het pijnpunt zit ‘m uiteindelijk nog niet eens zo zeer in het bestaan van dergelijke therapieën. Of praatsessies, want dat zijn het vooral. De vraag is of het legitiem is een traject dat verdacht veel lijkt op pastorale hulpverlening, missiewerk dus, te vergoed vanuit een zorgverzekeraar. In een tijd dat pgb’s worden afgeschaft, de thuiszorg onder druk staat, de geestelijke gezondheidszorg wordt beperkt en fysiotherapie aan banden wordt gelegd, lijkt me het antwoord duidelijk. Laat de herder in dit geval maar op eigen kosten voor zijn schaapjes zorgen.

De Broeikas van de Vrijheid

Aarde

Kameraad en filosoof Simon Otjes schreef gisteren op zijn blog, in het vierde deel in een reeks reacties op het boek ‘Het Huis van de Vrijheid‘ van Rutger Claassen, dat er geen liberale grondslag is voor het streven naar een duurzame samenleving. Als politicus die streeft naar het smeden van brede politieke steun voor mijn idealen vind ik dat een onbevredigende stelling. Met gevaar voor eigen ego – Simon is een scherp, belezen en gepromoveerd denker – ging ik op zoek naar het tegendeel.

Beste Simon, je hebt gelijk als je stelt dat we duurzaamheid niet tot in de zesde generatie kunnen verplichten. Alhoewel je met een opname in de grondwet op zich nog best een eind zou kunnen komen. Meer prikkelend vind ik je ietwat terloopse stelling dat er vanuit liberaal perspectief geen politiek imperatief zou bestaan om als samenleving duurzaam te zijn.

Was het niet Thomas Green die bepleitte dat het individu niet los gezien kan worden van de samenleving waarin hij leeft en handelt? De staat heeft wat hem betreft daarin de rol om de politieke, maatschappelijke en economische leefomgeving dusdanig te vormen en te beschermen, opdat het individu hierbinnen optimaal kan handelen naar het eigen geweten.

Nu zit er een paradox tussen enerzijds de vormende staat en anderzijds het optimaal handelen naar het eigen geweten van elk individu. Praktisch gezien lost Green dit op door te pleiten voor subsidiariteit. Pas wanneer de locale overheid niet in staat bleek om de negatieve effecten op de mogelijkheid optimaal te handelen (ontplooiing) van individuen te bestrijden, komt wat hem betreft de nationale overheid in beeld. Als ik Wikipedia mag geloven, neemt hij daarbij de vervuilende Brouwerij-industrie in de negentiende eeuw als voorbeeld. Een duidelijk milieu-voorbeeld.

Vertaald naar de dag van vandaag kan gesteld worden dat de samenleving naast een locale en nationale component ook steeds meer een geglobaliseerde dimensie heeft. Ook de problematiek rond de klimaatverandering heeft nadrukkelijk een internationaal karakter. Supra-nationale interventie is vanuit de denkwijze van Green dan ook legitiem (wat niet uitsluit dat invulling en uitvoering nog altijd deels locaal geregeld kan worden) om zo voor langere tijd te borgen dat individuen blijvend optimaal kunnen functioneren.  In het specifieke geval van duurzaamheid raakt deze verantwoordelijkheid zowel de sociaal-maatschappelijke, de politieke en het economische umfelt waain het individu zich beweegt. Ik heb nergens het idee dat Green deze verantwoordelijkheid beperkt tot het functioneren van de nu levende generatie(s).

Relevant blijft of hier sprake is van een politiek imperatief. Verwijzend naar de theorie van de categorische imperatief van Kant stelt Simon immers dat er wel sprake kan zijn van een moreel, doch voor liberalen niet van een politiek imperatief voor het inrichten van een duurzame samenleving. Nog los van de vraag of moraliteit zo strikt gescheiden mag worden van het politieke domein, beschrijft Green wel degelijk een politieke kwestie. Hij benoemt een samenhangend stelsel van verantwoordelijkheden en plichten tussen individu en verschillende overheidslagen, een bestuurlijke leidraad bijna. Dat lijkt me bij uitstek een politiek verhaal.

Los van deze in beginsel vooral filosofische uitgangspunten vraag ik me af welke denkwijzen (diverse) liberalen erop nahouden als het gaat om een begrip als zorgplicht. Ook dit is iets dat immers niet noodzakelijkerwijs afgebakend is langs generatiegrenzen. Wellicht heeft Simon daar nog wat gedachten over.

Het lichtste loodje

Arbeit Nach

De ietwat rafelig overkomende dichter is op zoek naar zijn nieuwste woorden. Het zinkt weg in de kakofonie van de overige instrumenten die de ruimte proberen te vullen met iets wat lijkt op avantgardistische muziek. Het zijn de dagen tussen kerst en nieuwjaar en zelfs de klanken lijken hopeloos op zoek naar iets dat op betekenis lijkt. De laatste week van het jaar brengt altijd een angstvallig soort leegte met zich mee.

Het podium vult zich met steeds meer mensen die de schijnbaar nonchalante notenbrij tot een geheel proberen te smeden. Inmiddels staan er meer mensen op het podium dan aan de bar van het café. Boven hen hangt een kale wilgentak, behangen met kerstlampjes. Ze hangen er al een week of drie en meer dan slechts een enkele van de vele lampjes heeft er de brui aan gegeven. De spiegel achter de bar vertoont kalksporen van de laatste niet geheel succesvolle schoonmaakpoging. De leuning van de houten stoel aan mijn tafel kraakt en wiebelt. Zelfs het meubilair voelt moe en sleets.

Wanneer zelfs levenloze objecten verlangen naar een nieuw begin, dan weet je zeker dat het die trage periode tussen kerst en nieuwjaar is. De melancholie roept en lonkt. De overdenkingen van het afgelopen jaar staan als laatste nog te beslechten bastion in de weg.

De muzikanten lijken hun melodielijn hervonden te hebben en de ietwat rafelige dichter gooit in een onverwacht ogenblik sprankelende woorden de ruimte in. Die is inmiddels leeg. De hele kroeg staat op het podium. Iedereen is muzikant geworden. Dat belooft wat voor 2012

Geschreven in De Boulevard tijdens de tweede editie van Arbeit Nach, veruit het mafste open podium van Breda.

Homo Vitalis

“Je moet weer eens wat vaker gaan bloggen”, zei de oude bekende tegen mij tijens een middag afpilsen na de begrafenis van Rob Bouterse. “Anders blog je straks alleen nog maar over dode mensen”. Opnieuw is een begrafenis de aanleiding om weer eens wat op mijn blog te schrijven. Het lijkt een troosteloos leven.

Dat is het natuurlijk niet. Of niet altijd. Daarom is dit blogje voor de levenden. Vrienden, kennissen of drinkebroeders. Voor muziek en theater. En voor Artistieke Uitspattingen Geboren Uit Rare Kronkels. Voor rare ideeen, irritante mensen, vrolijke grappen. En vooruit, voor dansende bananen.

Het leven is te mooi om over te laten aan saaie mensen. Ik proost op de levenden. Of ze nu dood zijn of niet.

De onschuld

Tsjoekie

Zijn verblijf in Nederland had geen meer treurige aanleiding kunnen hebben. Na een maand werd het tijd om terug te keren naar zijn woonplaats, Santiago de Chile. Op zaterdagavond ontmoetten we elkaar voor wat vermoedelijk de laatste keer in een lange tijd zal zijn. We spraken over andere onderwerpen. En vooral over zijn broer.

Gedurende de avond verplaatsten we ons van Boulevard, naar Bruine Pij, naar Speeltuin. De verhalen reisden met ons mee. Een monument voor het onvermogen om te gaan met het immense verlies.

Het was diep, diep in de nacht. In een overvolle Speeltuin danste een indrukwekkend grote hardrocker met lang blond haar op een grunge-plaat uit de eerste helft van de jaren negentig. Hij volgde de bewegingen van de energieke hardrocker zwijgzaam en met een opmerkelijke precisie. Na enige tijd sloeg hij zijn ogen op en vroeg: „Kun jij je voorstellen dat zo iemand dood gaat?”

Ik beet op mijn lip en sloeg een arm om hem heen.

Thuiszorg heeft radicale stelwelwijziging nodig

verzorgende handen

De toekomst van de thuiszorg, dat stond begin september op de agenda van de commissie Maatschappij. Aanleiding was de uitkomst van een aanbestedingsprocedure waarbij achttien van de huidige negentien aanbieders van thuiszorg werden ingeruild voor vier nieuwe. Bijna vijf uur lang werd gepraat over de gevolgen van de aanbesteding. Maar op geen enkel moment echt over de toekomst van de thuiszorg. Terwijl dat nu juist zo urgent is.

Tijdens de marathonzitting buitelden de partijen over elkaar heen met verwijten of juist complimenten aan het adres van de wethouder. Critici maakten zich terecht druk om het feit dat de wethouder in de aanbesteding niet geëist had dat de arbeidsvoorwaarden van verzorgers door een nieuwe aanbieder gerespecteerd zou worden.

Voorstanders spraken, eveneens terecht, schande van de gigantische overhead bij de huidige aanbieders. Een verzorger kost bruto zo’n 13,50 euro, terwijl de aanbieders daar van de gemeente 24,50 euro voor krijgen. Een overhead van meer dan 80 procent! Kwaliteitscriteria, arbeidsvoorwaarden en een efficiënte organisatie. Alle drie zijn ze van belang om de komende twee jaar goede zorg voor een goede prijs te realiseren. Maar de grote uitdaging zit ‘m in de periode daarna.

Stijgende zorgvraag
Als gevolg van de vergrijzing zal vanaf 2015 de vraag naar zorg in rap tempo stijgen. Die stijgende kosten kunnen met geen mogelijkheid opgevangen worden met een zoektocht naar een aanbieder die dezelfde zorg voor een paar euro per uur goedkoper kan leveren. Sterker nog, met een krimpende beroepsbevolking is er simpelweg niet voldoende personeel om te voorzien in de stijgende zorgvraag. Het is een illusie – want economisch onhaalbaar – om te denken dat straks een kwart van de beroepsbevolking als professional in de zorgsector zal werken. Kortom: het huidige stelsel staat op omvallen.

Heilige huisjes
Het is tijd voor een stelselwijziging. En daarvoor moeten linkse en rechtse dogma’s op de schop. Links zal moeten accepteren dat collectieve arrangementen op de schop moeten. Niet elke cliënt heeft nog langer een onvervreemdbaar ‘recht’ op een vast pakket aan thuiszorg. Waar men recht op heeft is op de hulp die onontkoombaar nodig is. Wie het zelf kan redden, hoeft niet langer een beroep op de overheid te doen.

Rechts zal moeten beseffen dat de vraagstukken die in de zorg spelen te groot zijn om nog langer geheel aan de markt over te laten. In een markt waar het aanbod van personeel zo achterblijft bij de intrinsieke vraag en waarbij cliënten maar een beperkte keuzevrijheid hebben – een hulpbehoevende kan er immers niet voor kiezen geen zorg af te nemen – schiet het marktwerkingsprincipe van vraag en aanbod schromelijk tekort.

Flexibiliteit
Het zorglandschap moet anders ingedeeld worden. Op dit moment krijgen diverse, commerciële aanbieders een theoretisch bepaald zorgkavels toegewezen. Dat kan ertoe leiden dat een zorgverlener de helft van de werkzame dag op en neer aan het fietsen is tussen cliënten aan andere uiteinden van de stad. Die zorg wordt verleend op basis van vooraf geïndiceerde en ingeroosterde uren.

Binnen het huidige stelsel is nauwelijks ruimte om in te springen op een actuele behoefte of een veranderende situatie. Zelfs de beste zorgverleners hebben nauwelijks tijd om de vraag achter de zorgvraag te ontdekken, laat staan om in die behoefte te voorzien. Waarom elke week een vast aantal afgemeten uren, in plaats van de ene week ‘ns net wat meer en in een goede week wat minder?

Zorgcommunities
Het antwoord zit in kleinschalige, buurt- of wijkgebonden zorgcommunities. Zorgclusters die voor een groot deel bestaan uit bewoners uit diezelfde buurt die op vrijwillige basis enkele uren per week besteden aan eenvoudige zorgverlening. Buurtbewoners die, wanneer dat nodig is, snel kunnen reageren op veranderende omstandigheden bij de zorgcliënten in de eigen buurt. Die zorgcommunities moeten aangestuurd worden door professionals. Zij zijn er voor de moeilijkere zorgtaken en voor het organiseren en onderhouden van een goed functionerende zorgcommunity.

Aanpassen
Deze kanteling van het zorgstelsel vraagt van iedereen het nodige aanpassingsvermogen. Zorgvragers moeten accepteren dat zij niet langer elke dag of week hetzelfde gezicht over de vloer krijgen. Zij moeten wennen aan het feit dat de zorgtaken door een pool van bekende gezichten wordt verricht. Wat ze daar voor terugkrijgen is een versterkte binding met de eigen buurt en de wetenschap dat er altijd iemand ‘in de buurt is’, mocht er iets gebeuren.

Professionele zorgverleners moeten accepteren dat zij meer bezig zullen zijn met het aansturen en motiveren van vrijwilligers en minder bezig zullen zijn met de directe zorgverlening. En commercieel opererende zorgaanbieders zullen plaats moeten maken voor lokaal georganiseerde coöperatieve organisaties zonder winstoogmerk.

Het is goed dat de Bredase gemeenteraad het belangrijke onderwerp van de zorg op de politieke agenda heeft geplaatst. Maar laten we het dan ook echt over de toekomst hebben. Voor een beperkte discussie over alleen het uurtarief van de verschillende zorgaanbieders is het veel, veel te laat.

Dit artikel is eerder in verkorte vorm gepubliceerd in BN/DeStem en is ook te lezen via de website Welzijn in de 21e Eeuw.

Het laatste hoofdstuk

Je hebt van die boeken die van kaft tot kaft net iets te weinig bladzijden hebben. En die dan ook nog eens zo lekker weglezen dat het tempo waarin de bladzijden verorberd worden net iets te hoog ligt.

Van die boeken waarvan de laatste hoofdstukken het meest aangrijpend, het meest spannend en het meest onthullend zijn. Boeken waarbij je bij het op één na laatste hoofdstuk het liefst wil terugbladeren naar ergens begin de helft, omdat je niet wilt dat het ophoudt.

Een goede vriend zette afgelopen nacht een punt achter de laatste zin van zijn roman. Ik zou willen dat ik terug kon bladeren.

De Aanslag

Dit is geen politieke daad. Dit is de daad van een gestoorde gek. Woorden van die strekking werden geuit via twitter, toen bekend werd dat de bomaanslagen in Oslo en de daaropvolgende wanstaltige, één uur durende slachtpartij op Utøya niet de verantwoordelijkheid van Al-Qaida waren, maar van de rechts-extremistische Noor Anders Breivik. Dat hij een gestoorde gek is, moge evident zijn. Maar zijn daad was wel degelijk politiek.

De wandaad van Breivik is net zo politiek als de moord op Fortuyn door Volkert van der Graaf. De actie van, vermoedelijk, een éénling, dat wel. Maar ook een actie die is ingegeven vanuit de volstrekt abjecte gedachtegang dat de ideologie die de daders aanhingen belangrijker was dan een mensenleven. Of, in het geval van Breivik, zelfs 93 levens.

Breivik behoort tot het slag mensen dat men vroeger rechts-extremisten noemt, nazi’s en ander tuig dat de suprematie van het eigen ras en de eigen cultuur nastreeft. Deze mensen houden er abjecte denkbeelden op na die lange tijd volstrekt niet als acceptabel werden beschouwd. Met het groeiend anti-islamitische sentiment in Europa hebben deze lieden echter een nieuw, legitiem platform geboden om hun ideeën van intolerantie en culturele suprematie te spuien.

Het opvallende van het bloedbad dat Breivik heeft aangericht, is de keuze voor zijn slachtoffers. Breivik is verklaard anti-moslim, maar heeft er niet voor gekozen om, pak ‘m beet, een moskee op te blazen. In plaats daarvan heeft hij ervoor gekozen om af te reizen naar een eiland Utøya in de Tyrifjorden, zo’n dertig kilometer ten westen van Oslo, waar in dit weekeinde het jaarlijkse zomerkamp van de jongerenafdeling van de Noorse arbeiderspartij gehouden werd. 700 jongeren op ongeveer 10 hectare. Eén op de zeven jongeren heeft dat niet overleefd.

Daarmee heeft Breivik niet alleen Noorwegen, maar specifiek de Noorse sociaal-democratie in het hart geraakt. Breivik had het specifiek gemunt op ‘links’. Het was de arbeiderspartij die, wat Breivik betreft, verantwoordelijk was voor een Noorwegen met meerdere culturen, voor een Noorwegen waarin diversiteit en pluriformiteit de norm zijn, voor een Noorwegen waar ook moslims wonen, al is het slechts een handjevol. In de strijd tegen de islam is het in de ogen van Breivik niet alleen legitiem, maar zelfs noodzakelijk, om mensen met een andere politieke overtuiging, op gruwelijke wijze uit de weg te ruimen.

Dit waandenkbeeld van Breivik vind ongetwijfeld zijn oorsprong in een klimaat waarbij ‘links’ steeds meer de schuld lijkt te krijgen van alles wat er in het verleden fout is gegaan. Dat sentiment is ook in Nederland erg sterk. Het falen van de multiculturele samenleving, zo daar al sprake van is, is eenzijdig de schuld van de PvdA, als je rechts-populistische politici mag geloven. Ook al is in de periode 1960-1990 de PvdA slechts zeven van de dertig jaar in een coalitie vertegenwoordigd geweest. Net zo makkelijk wordt ook de verantwoordelijkheid voor de staatsschuld, de kredietcrisis en ongetwijfeld ook de hondenpoep in de schoenen van de PvdA geschoven.

Is daarmee ‘rechts’, of, laten we het beestje bij de naam noemen: Wilders, mede-verantwoordelijk voor het bloedbad van Breivik? Nee, net zo min als een willekeurige moslim verantwoordelijk gesteld kan worden voor de aanslagen van Al-Qaida, een willekeurige Palestijn voor de daden van Hamas. En, ja, net zo min als dat destijds op 6 mei 2002 de kogel van ‘links’ kwam.

Maar de kous is daarmee niet helemaal af. Want in een klimaat waarbij het usance is geworden om moslims te bestempelen als het grootste gevaar voor het voortbestaan van de westerse cultuur, is het mogelijk dat gevaarlijke psychopaten als Breivik gaan denken dat geweld dan wellicht een legitiem verdedigingsmiddel is. En in een politiek klimaat waarbij het usance is om in het parlement en daarbuiten de politieke tegenstander te bestrijden door het plegen van karaktermoord, zal ook de afkeer tegen politici of politieke partijen en denkbeelden alleen maar verder toenemen.

Woorden plegen geen moorden, mensen plegen moorden. Ontegenzeglijk waar. Maar een klimaat van steeds toenemende polarisatie werkt als een incubator voor de denkbeelden van mensen als Breivik. En de politiek, de Nederlandse voorop, kan in mijn ogen wel wat depolarisatie gebruiken.

De Brief

Breda, 19 juni 2011

‘Waarom sturen mensen eigenlijk nooit meer een brief?’, vroeg hij zich af. Via twitter. Ik vond het eigenlijk wel een intrigerende vraag. Want een brief is in essentie natuurlijk een gruwelijk mooi medium.

Rationeel gezien kon ik de antwoorden allemaal wel verzinnen. Brieven zijn traag. Ze doen er een dag over om aan te komen, nog eens een halve dag om gevonden en gelezen te worden en God weet hoe lang voor je er een antwoord op krijgt. We zijn te ongeduldig geworden voor brieven. Tegenwoordig moet alles meteen,. Directe bevrediging, dat willen mensen.

Ik ben dol op internet. Geen spontaan opgekomen vraag waarop Google en Wikipedia via een smartphone niet du moment een antwoord op kunnen leveren. De verwondering over vraagstelling heeft plaats gemaakt voor verwondering over de technologische capaciteit hierop direct een antwoord te produceren.

Wat we gaande op onze reis langs steeds verdergaande digitalisering een beetje zijn krijtgeraakt is ons geduld. Niet alleen het geduld om te wachten op een reactie. Nee, vooral ons geduld om een mooie brief op te stellen. Om na te denken over elke zin die je opschrijft. Om nog eens na te lezen, voordat je op enter drukt. De enter-toets is de postzegel van weleer.

Ergens heb ik nog een doos liggen met brieven. Brieven die ik ontving. Ik vraag me af of de afzender al mijn brievenb ook nog ergens heeft liggen. Penvrienden, mensen aan de andere kant van het land of de wereld, waarmee je brieven uitwisselt. Ik vraag me af of ze nog bestaan, mensen die elkaar om de pak ‘m beet drie weken een brief sturen. Ik vraag me af of ze nog aangevuld worden met vers materiaal, die schoenendozen met brieven.

Ik deed er opgeteld misschien wel vier uur over, maar ik heb het gedaan. Voor het eerst sinds jaren heb ik weer een echte brief gestuurd. Handgeschreven. Met vulpen. Het is een lesje nederigheid. Een les in geduld. Al dagen kijk ik elke ochtend op de mat om te kijken of er al een antwoord binnen is. De spanning is welhaast ondraaglijk.

Het Familiediner

Scene uit 'Festen'

Zeven jaar. Zolang is het contact tussen mijn vader en mij nu al zo goed als nihil. Ik denk dat we elkaar in de tussentijd twee keer gezien hebben. Drie keer, als je die onhandige ontmoeting bij een bushalte meerekent. Bussen komen nooit op tijd als je ze nodig hebt.

De man is inmiddels 72 en roken, drank en kanker eisen zo zijn tol. En dus leek het mijn moeder, die nota bene zelf meer dan een kwart eeuw geleden van hem gescheden is, een goed idee als ik misschien toch maar weer contact zou zoeken. En na maanden tegensputteren ging ik uiteindelijk accoord met een voorstel om gevieren, moeder en broer er ook bij, ergens wat te gaan eten.

Dat leek uiteindelijk nog relatief goed te gaan. Totdat ergens halverwege het hoofdgerecht het humeur van mijn vader omsloeg. Eigenlijk deugde er niets. Van het gezelschap niet, maar ook niet van het restaurant. We hadden toch beter moeten weten dan te reserveren bij een Italiaan. En weet ik wat nog meer. Het kwam bij mij in ieder geval al lang niet meer binnen. Ik voelde slechts nog de hartkloppingen in mijn nek.

Het toetje hebben we niet meer gehaald. Het was mijn broer die ons uiteindelijk uit het lijden verloste door voortijdig de rekening te vragen. We waren er klaar mee.