Een nieuw station

De nieuwe reizigersstunnel in Breda

Hartstikke trots, dat ben ik. Trots op mijn geboortestad, op mijn wijk, waar dit is gebouwd en op onze mensen. En met onze mensen bedoel ik uiteraard de vele medewerkers van de gemeentelijke organisatie – Bertwin niet in de laatste plaats – maar zeker ook de bouwers buiten en alle andere mensen die ik vergeet te noemen. Of het nou de inzet van Veolia is, inclusief de kritische noot die door hen gisteren aan mijn vergadertafel werd geuit, of de bewoners van de Belcrum, die de laatste jaren behoorlijk wat last hebben gehad van de bouwactiviteiten, maar het stilzwijgend ook fantastisch vinden dat ‘hun’ station eindelijk open kan. En ik wil de rol van Alfred Arbouw zeker niet ongenoemd laten.

Vanochtend half negen. Ik fiets langs de Terheijdenseweg naar het nieuwe station. De fietsverklikkers bij de verkeerslichten aan de Belcrumzijde van het viaduct lijken het niet te doen. Ik ben wel wat gewend als fietser, dus trek me voor deze keer niet te veel aan van het rode licht. Ik heb immers een trein te halen.

Ik heb het station zien groeien de afgelopen jaren. Als reiziger èn als bestuurder. Acht dagen eerder nog had ik met Bertwin een uitgebreide ronde gedaan. Er was nog zoveel onaf. Gelukkig waren we vorige week vrijdag nog drie zo’n werkweken verwijderd van het moment van opengaan. Chinese bouwtempo’s, maar dan in Breda.

Maar vanochtend wilde – en was ik gedwongen – het nieuwe station als reiziger te ervaren. Ik zette mijn fiets onder de balkonnetjes en zag Peter als de pater familias een ploeg jongens en meiden aansturen die de bezoekers moesten helpen met het vinden van hun nieuwe weg. In Via Breda-hesjes. Waarom ik mijn fiets niet in de gratis bewaakte stalling zette, vroeg hij me. Ik was haast vergeten dat we dankzij onder andere John en Tom ook dat te elfder ure nog hadden binnengesleept. Maar ik had een trein te halen, dus laat maar.

De informatieschermen lieten het afweten. Op de schermen stond een testbeeld, of onontcijferbaar computergebrabbel dat waarschijnlijk informatie gaf over de exacte plaatsbepaling van het informatiescherm in het centrale NS-netwerk. Of zouden ze van Pro Rail zijn? Of misschien wel tien procent van ons? Zou de pers er lullig over doen? Ik besluit mijn geluk te proberen op het perron tussen spoor 7 en 8 en check in bij de gloednieuwe poortjes. Yes, het werkt!

Shit, ik moet op spoor twee zijn voor mijn IC, zo blijkt uit de boodschap via de omroepinstallatie. Het enige spoor dat nog niet via de nieuwe ingang te bereiken is. Alles richting Tilburg gaat de komende weken nog via dat spoor, concludeer ik, en niet alleen de IC naar ’s Hertogenbosch. Ik haast me naar de traverse en passeer ondertussen de trappen van de oude onderdoorgang. Oh ja, die is vandaag ook nog open, bedenk ik en draai om. Helaas klinkt onderwijl het fluitsignaal van mijn trein. Gemist. Nog een half uurtje genieten van de nieuwe stationshal. Bepaald geen straf.

Dan toch maar de fiets in de bewaakte stalling. Onwennig loop ik met mijn fiets naar de nieuwe plek. Inchecken en doorlopen. Naar de uitgang is het even zoeken. Het blijken de deuren te zijn die ik aanzag voor nooduitgangen. De dame van de stalling wijst vrolijk de weg. Ook bij haar niets dan enthousiasme. Via de uitgang stuit ik op de door Reinout uitgekozen afdrukken van glasnegatieven van historisch Breda.

Naar de vertrouwde gezichten van de broodjeszaak. Ik ken de mensen al jaren. Zij mij wellicht ook. Ze zijn druk in de weer, maar nog niet open. Zou het iets met de late goedkeuring voor de ingebruikname te maken gehad hebben? „De broodjes liggen nog in de oven”, is het korte antwoord. „Jammer”’ antwoord ik, „ik was graag de eerste klant geweest”, maar een taxi-chauffeur was me eerder die ochtend al voor geweest voor een warme kop koffie,

Dan maar een broodje bij de Appie to go. Waar je zelf kan scannen èn afrekenen, waarna een computerstem je bedankt voor de gedane boodschappen. Ik kan een glimlach niet onderdrukken. Het lijkt verdorie wel Star Trek.

Het wordt tijd om de volgende trein te halen. Terwijl ik door de nieuwe hal richting het perron tussen spoor 5 en 6 loop, kom ik een jongetje tegen. Hij moet naar de bussen. De wegwijzers met hun witte hesjes wijzen hem naar de traverse. „Ik neem hem wel mee”, zeg ik, en fluister het jochie toe dat ik een snellere weg ken. Via het perron tussen spoor 5 en 6 loods ik hem naar de oude tunnel en vertel hem trots over het nieuwe station, alsof ik het zelf gebouwd heb. „Dit is de laatste keer dat je deze tunnel kunt zien, want vanaf morgen is de oude hal gesloten.” Het jochie haalt zijn schouders op: „het nieuwe station is toch veel mooier.” In de tunnel leg ik hem uit dat de bussen vanaf zondag ook aan de Belcrumkant stoppen. Veel handiger, want hij woont zelf in de Belcrum. Hij bedankt me voor de route en rent naar zijn bus.

De oude hal is leeg, op een rij van twintig mensen na die voor de enig overgebleven automaat staan om hun chipkaart op te laden. Wellicht was het niet zo handig om aan de centrumkant de automaten al weg te halen. Zolang spoor twee nog in gebruik is voor de treinen naar het oosten, zouden daar eigenlijk wel NS-automaten moeten staan.

Alles goed geregeld? Nee dus, maar dat hoort er nu eenmaal bij. Ik denk aan het enthousiasme, waarin zoveel mensen hebben gewerkt en nog zullen werken aan het station. Het loont, het is een pareltje. Ik denk aan de woorden van Koen van Velzen van vorige week, toen hij in naar een groep bouwvakkers keek die in de nieuwe stationshal stond. „de verlichting is goed, de mensen zien er mooi uit.” Hij heeft gelijk, de mensen zien er mooier uit in Via Breda. Eigenlijk net zo mooi als het gebouw zelf.

En ja, daar ben ik best wel trots op.

De nieuwe wethouder

En dan ben je dus ineens wethouder. Nogal onverwacht, nadat voorganger Wilbert Willems drie weken geleden besloot zijn portefeuille ter beschikking te stellen.

Een week later was ik, na tien jaar raadslid te zijn geweest, ineens geen volksvertegenwoordiger meer, maar dienaar van diezelfde raad. “Weer eens wat anders”, noemde ik dat, net voor mijn benoeming, in één van de laatste interviews met een journalist waar niet een afgezant van de afdeling communicatie bij aanzat.

Sinds de benoeming heb ik mijn agenda volledig uit handen moeten geven aan Marian, één van de medewerksters van het bestuurssecretariaat. En kom ik zelf nauwelijks meer aan schrijven toe. Dat mag ik, als wethouder, aan de ambtelijke staf overlaten. Net zoals ik voor de coördinatie van tal van zaken in Marc een loyale en hardwerkende beleidsmedewerker heb. Aan mij de nobele taak om gedurende de tot nog toe minimaal twaalf uur durende werkdag met enige souplesse van onderwerp naar onderwerp te springen en in mijn hoofd tegelijkertijd een veelheid van dossiers in de lucht te houden. Een uitdaging, maar dan wel een heel enerverende.

“Was je er aan toe?”, vroeg iemand me laatst. De vraag verraste me enigszins. Ik denk niet dat iemand ooit helemaal kan inschatten waar ‘ie aan begint, met het aanvaarden van zo’n klus. Maar nog belangrijker: een politieke functie moet niet iets zijn van carrièrejagers. Een politicus moet staan voor de functie die hij vervult, niet handelen vanuit de positie die hij hoopt te bereiken.

Na twee weken durf ik met gepaste terughoudendheid wel te beweren dat ik er wel klaar voor was, een bestuurlijke functie. Het is een grote persoonlijke uitdaging die ik vol overgave aanga. Opdat ik niet teleur zal stellen. Ik ben het aan de stad verplicht.

Leerlingenvervoer

Verhoog de kilometergrens van het leerlingenvervoer van twee naar vier kilometer. Dat was het voorstel van het college om ook op het leerlingenvervoer een bezuiniging van een ton in te boeken op een totaal budget van 1,9 miljoen euro. Er leek aanvankelijk weinig mis met het voorstel. De verordening bood namelijk ruimte om voor kinderen met een handicap een uitzondering te maken.

Het leerlingenvervoer is ooit ontstaan vanuit de gedachte dat voor kinderen die te ver van school wonen, busvervoer werd aangeboden. Het gaat dan om kinderen die om wat voor reden dan ook niet om de hoek op school kunnen. Het gaat in de praktijk om kinderen die vanwege een leerprobleem of een verstandelijke of fysieke beperking een speciaal onderwijstype volgen, zoals de Mytylschool. Maar ook om kinderen die de ouders om religieuze redenen naar een school van een bijzondere denominatie sturen. Of leerlingen die naar de Vrije School gaan.

En daar wringt de schoen. Kinderen met een beperking kunnen niet kiezen voor de school om de hoek. Zij zullen bijna altijd verder van hun school afwonen. Het is dus logisch dat voor deze leerlingen vervoer wordt aangeboden op het moment dat zij niet zelfstandig of met hun ouders/verzorgers naar school kunnen. Maar wat mij betreft houdt die overheidsverantwoordelijkheid op bij leerlingen waarvan de ouders kiezen voor een bijzonder onderwijstype of een excentrieke denominatie. Waarom zou de gemeente het vervoer moeten betalen voor ouders die hun kind persé naar, pak ‘m beet, gereformeerde Basisschool in Almerk willen sturen.

Bij het al dan niet toekennen van Leerlingenvervoer zou niet de afstand tussen school en thuis de bepalende factor moeten zijn, maar de vraag of leerlingen wel of niet zelfstandig of met hun ouders/verzorgers op school kunnen komen. Niet de kilometergrens dus, maar de individuele noodzaak. En met dit idee in het achterhoofd ging ik, samen met VVD-collega Thierry Aartsen (waarvoor hulde) aan de slag.

Nu laat de wetgever ruimte aan gemeenten om de kilometergrens zelf te bepalen, met een maximum bij zes kilometer. Of we hoog of laag springen, we komen er niet onderuit de leerlingen die naar Almkerk moeten, tegemoet te komen in de kosten. Maar voor alle leerlingen die korter dan zes kilometer van school wonen, geldt een bepaalde gemeentelijke beleidsvrijheid. Ons idee was dan ook om de kilometergrens niet ‘slechts’ naar vier, maar de maximale zes kilometer op te rekken, en op basis van individuele toekenningen de gevallen die vervoer nodig hebben te blijven faciliteren. Net zoals we dat nu al doen met vervoersaanvragen die in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (o.a. gehandicaptenvervoer) vallen.

Nu is het van belang de groep die alsnog leerlingenvervoer krijgt, goed te bepalen. Allereerst is de mate van beperking een belangrijke factor. Als een kind met rolstoel vervoerd moet worden, is vaak aangepast vervoer nodig. Kinderen met alleen een verstandelijke handicap kunnen vaak veel makkelijker door de ouders zelf gebracht worden. Maar als dat zelfde kind een agressieve stoornis heeft, of heel druk is, kan dat niet zonder begeleiding en is leerlingenvervoer weer wel geboden. Elk geval moet dus goed in beeld komen. Toegegeven, het zal niet één-twee-drie in kaart gebracht zijn.

De wethouder was aanvankelijk niet enthousiast. Maar werd dat meer en meer. CDA en D66 waren niet meteen enthousiast en vreesden te veel bureaucratie die zou leiden tot extra kosten. En PvdA en SP waren wel enthousiast, maar vreesden dat er mensen buiten de boot zouden vallen door een te strenge toepassing. Dus aan het begin van de vergadering was het nog zeer de vraag of het idee een meerderheid zou halen. Het was sjorren, trekken, duwen en lullen als brugman. Maar aan het eind van de vergadering is het voorstel van GroenLinks en VVD, tot mijn eigen verrassing, unaniem aangenomen.

Daarmee heeft de gemeenteraad in mijn ogen een goed en belangrijk besluit genomen. Daarmee heeft de wethouder een boeiende opdracht meegekregen. En daarmee heeft Breda straks als eerste gemeente een moderne, eerlijke, houdbare en goedkopere regeling voor het leerlingenvervoer.

Lees de Motie Leerlingenvervoer (pdf).

De Wietpas

De gemeenteraad van Breda is tegen het plan van minister Opstelten om een wietpas in te voeren. Alleen het CDA en de VVD stemden tegen de motie die ik namens GroenLinks en met steun van de zes overige partijen indiende. Daarmee volgt Breda het voorbeeld van Den Bosch en Eindhoven, die een soortgelijke motie tegen de invoering van de wietpas al eerder aannamen.

Invoering van de wietpas zou betekenen dat coffeeshops straks alleen nog maar toegankelijk zijn voor Bredanaars. Daarmee hoopt Opstelten de georganiseerde misdaad achter de coffeeshops aan te pakken. Een onzinnig plan. Als mensen niet meer in de coffeeshops terecht kunnen, zoeken ze hun heil elders. Straathandelaren zullen daar gretig op inspelen met als gevolg meer straathandel, meer overlast en meer vermenging van soft- en harddrugs. De georganiseerde misdaad zal het ondertussen een biet zijn via welke kanalen zij hun drugs verkopen.

Breda heeft het geluk een aantal betrouwbare coffeeshophouders te hebben waar goede afspraken mee te maken zijn. De Bredase coffeeshops verkopen geen harddrugs en geven voorlichting over de risico’s van overmatig drugsgebruik. De Bredase coffeeshophouders nemen dus nadrukkelijk hun verantwoordelijkheid. Straathandelaren daarentegen, hebben daar lak aan. Die verkopen naast hasjiesj en weed ook allerlei andere leuke drugs die ze maar al te graag aan de man brengen. Wietpas of niet.

Daarnaast is de invoering van de wietpas niet te handhaven. De extra controles bij coffeeshops en het aanpakken van de toegenomen straat- en thuishandel zal een enorme politiecapaciteit vergen. Als de minister al zo nodig zijn eigen wil moet doordrukken, dan zou het fatsoenlijk zijn om ons er ook vijftig agenten bij te leveren. Maar het liefst heb ik dat de politie zich helemaal niet hoeft bezig te houden met een soort veredelde ingangscontrole. Laat die mensen nu toch eens lekker echte boeven vangen, in plaats van argeloze coffeeshopgangers uit Terheijden of Turnhout terug te sturen, zou ik tegen Opstelten willen zeggen.

Als het Opstelten nu echt om de inhoud is te doen, zou hij zijn gedachten moeten veranderen. Je treft de georganiseerde misdaad achter de achterdeur echt niet met een wietpas. Dat is wishfull thinking. Het enige gevolg is dat iemand van zestien straks nog makkelijker op de straat aan zijn joint kan komen. En dat ‘ie vervolgens ook nog Ketamine, Speed of GHB krijgt aangeboden. Ik kan me niet voorstellen dat de minister dat voor ogen heeft. De Bredase gemeenteraad, GroenLinks voorop, in ieder geval zeker niet.

De Geïnstalleerde – di 1 sept. 2009

Tweede Kamer
Tweede Kamer

Het is nu echt voorbij. Alle werkplekken in het Tweede Kamergebouw zijn weer bezet en de verschillende kantines, die om redenen van aantrekkingskracht Kamerrestaurant genoemd worden, zijn weer open. Het reces is afgelopen.

En dat betekent begrotingsbehandelingen, nieuwe wetgevingstrajecten en de bekende dagelijkse hypes waar de politici achteraan rennen. Akkefietjes, relletjes, you name it, we’ve got it. In maart zijn er immers verkiezingen en, of je het nu wilt of niet, dankzij de media is elke verkiezing tegenwoordig een Haagse afrekening. Het gaat dus druk worden.

Ik vraag me af hoe Cees Meeuwis het ervanaf gaat brengen. Doordat Kamp vertrokken is naar het Europees Parlement mag dit welbespraakte Bredase oud-VVD-raadslid plaats nemen op de blauwe stoeltjes van de Tweede Kamer. En dat brengt, in ieder geval voor de rest van deze bestuursperiode, het aantal Bredanaars in de Kamer op twee.

Voor hoe lang het duurt in ieder geval.

De Groene – do 23 juli 2009

VROM
VROM

In Den Haag weten ze waar Breda ligt. Althans, bij het ministerie van VROM. Al maanden hangt daar op de gevel prominent het plaatsnaambordje van Breda.

Breda heeft best een aardig klimaatbeleid. En dan druk ik me nogal bescheiden uit, want je zou het ook ‘ambitieus doch realistisch’ kunnen noemen. In Rotterdam pochen ze met het feit dat ze een groene stad willen zijn. Wij doen het gewoon.

Bij VROM hebben ze dat door. En dus hangen we aan de gevel. Samen met illustere plaatsen als Lochem, Heerlen en Zwolle. Dat laatste wringt natuurlijk een beetje. Want als internationaal georiënteerde stad vinden we het rijtje ‘Rotterdam, Breda, Antwerpen, Brussel, Parijs’ toch een stuk beter klinken.

Maar ja, die plaatsen zijn dan weer niet groen genoeg.

De Beschouwer – do 24 juni 2009

Aan alles komt een einde. Zo ook aan bestuursperiodes. Voor de laatste keer behandelde de Bredase raad in deze samenstelling de Kadernota.

De Kadernota is het document waarin de belangrijke beleidsvoornemens en financiële consequenties voor het komende begrotingsjaar, 2010 dus, staan weergegeven.

Om twee redenen is het een bijzondere nota. Allereerst vanwege het feit dat de nota gaat over 2010, het jaar dat een andere gemeenteraad en mogelijk ook een ander college aan het roer van de gemeente staan. Het is dan ook gebruikelijk om dan een beleidsarme Kadernota te presenteren. Dat betekent weinig nieuwe beleidsvoornemens.

De tweede reden waarom de nota bijzonder is, is vanwege de financiële gevolgen van de kredietcrisis, die vanaf 2010 ook voor de gemeente fors voelbaar worden. In de uitkering uit het gemeentefonds, de belangrijkste inkomstenbron van de gemeente, wordt door het rijk flink geknepen. Dat kan niet zonder gevolgen blijven. Voor Breda wordt de oplossing in eerste instantie gezocht in het afslanken van het gemeentelijk apparaat en het bevriezen van budgetten.

Hoe dit laatste precies uitgewerkt moet gaan worden is nog onduidelijk. Breda zit weliswaar zeer ruim in z’n ambtenaren, maar ook daar zit er een grens aan wat je kunt wegbezuinigen. Daarnaast, de laatste keer dat Breda fors heeft gesneden in het aantal ambtenaren met een wel zeer riante regeling voor vertrekkende 57-plussers, heeft deze hele operatie meer geld gekost dan dat ie opleverde. En tot overmaat van ramp heeft het uiteindelijk ook nog eens niet geleid tot de gewenste vermindering van het aantal beschikbare vacatures.

Wat duidelijk is, is dat niet alleen 2010 beleidsarm is, dat zal de komende jaren wel zo blijven. Zo bezien zal de eerste slag in de vermindering van het ambtenarenapparaat vooral in die hoek gezocht moeten worden: minder beleidsambtenaren.

Van de politici vraagt dit ook een omslag in het denken. Het geeft straks geen pas om op allerlei terreinen te vragen om nieuw of aanvullend beleid. We moeten meer denken in uitvoering en projecten. Als voorbeeld: we hebben nu een nieuw cultuurbeleid waarmee we de komende tien jaar wel vooruit kunnen. Binnen cultuur moet dus vooral gedacht worden over verdeling van middelen en faciliteren van projecten die binnen die gestelde kaders vallen.

Het is wellicht jammer voor de mensen die zich graag verdrinken in visionaire vergezichten. Anderzijds, we hoeven echt niet elke vier jaar een nieuw vergezicht. Voorlopig dus even niet te veel nieuwe visies. Tenzij een politicus bereid is er in zijn of haar vrije tijd aan te gaan schrijven.

Aanvaring – wo 13 mei 2009

Stadhuis Breda
Stadhuis Breda

Terwijl de PvdA in de commissie op ramkoers lag met mijn eigen wethouder om een door zijn voorganger veroorzaakt exploitatietekort van een kleine twee ton bij het Graphic Design Museum, lag de trein voor mij ook op ramkoers, met een andere trein in dit geval.

Ik kwam veel te laat bij de commissie, maar gelukkig nog wel op tijd voor dit interessante punt. het zit zo: ooit is voor de bouw van het Graphic Design Museum een bouwbudget vastgesteld, en daarnaast een budget voor de jaarlijkse exploitatie. Dat de bouw ietsje duurder is uitgevallen, mag geen wonder heten. Het ging om een bescheiden percentage. Erger was de overschreiding van de exploitatie, dat is immers een jaarlijks terugkerend bedrag.

Toen de PvdA dit in een voortgangsrapportage las, ging bij die fractie kennelijk meteen het alarm af. Er ging een brief op hoge poten naar de wethouder. Waarom had hij dat niet gemeld? Een vreemde vraag, want hij had het wel gemeld. Onder andere in de voortgangsrapportage. En ook zo was de stelling, dat de wethouder de eventuele extra kosten maar binnen zijn eigen begroting cultuur moest oplossen.

Dat, nu, ging mij te ver. Laat de wethouder eerst maar eens proberen of een aantal van die nooit voorberekende kosten, nog omlaag gebracht kunnen worden. En als er dan nog een tekort overblijft, mag dat vooral niet ten koste gaan van andere culturele voorzieningen in de stad. Wat mij betreft wordt er dus juist buiten de begroting cultuur naar een oplossing gezocht.

De PvdA zette hun aanval maar niet voort. Als zelfs oppositiepartij VVD achter de GroenLinks-wethouder gaat staan, kun zelfs de grootste fractie in de raad niets beginnen. Misschien moeten ze de volgende keer de aanval inzetten met iets waar je de wethouder wel de schuld van kan geven.

Suikersilo’s – week 16 2009

CSM-silos, gezien vanaf de Boschebrug
CSM-silo's, gezien vanaf de Boschebrug

De laatste weken is er in Breda een discussie losgebarsten over het al dan niet slopen van de silo’s van de voormalige suikerfabriek CSM. De vraag: gelden de betonnen silo’s uit de jaren zestig als industrieel erfgoed.

CSM stopte al een paar jaar geleden met de verwerking van suikerbieten. Spijtig, want daarmee verdween de heerlijke, weeïge  geur van de bietencampagne uit de stad. En sinds kort wordt er op het immense terrein van de CSM ook geen suiker meer verwerkt. Nu staat het CSM-terrein pal naast het historische centrum van de stad, aan de westoever van de Mark. De silo’s zijn dus met recht beeldbepalend te noemen. Waarmee overigens niet gezegd is dat deze betonklotzen ook mooi zijn.

Aanvankelijk was de afgifte van de sloopvergunning voor de silo’s een ambtelijke kwestie, die door GroenLinks-wethouder Willems geagendeerd is voor bespreking in het college. Daar bleek hij de enige die überhaupt wilde onderzoeken of de silo’s wellicht monumentwaardig waren. De bouwwerken werden langs de erfgoedmeetlat gehouden en vervolgens werd het onderwerp geagendeerd in de commissie Bouwen en Wonen. Volgens de erfgoedmeetlat scoorden ze net onvoldoende om in aanmerking te komen voor een status als gemeentelijk monument.

De meeste partijen waren voor sloop van de silo’s. Dat klopt wel ongeveer met de mening van de stad. Wat me opviel in gesprekken die ik hierover de afgelopen weken met diverse mensen heb gehad, is dat met name jongere Bredanaars de silo’s als onderdeel van de Bredase geschiedenis zagen. Ouderen, die nog hebben meegemaakt dat silo’s decennia geleden verrezen, zien ze liever vandaag dan morgen verdwijnen.

De partijen die voor het behoud van de silo’s pleitten, waren de SP, D66 en GroenLinks. De SP omdat zij vond dat er in de silo’s wel goedkope woningen voor studenten en kunstenaars gerealiseerd konden worden. D66 was van mening dat met de sloop van de silo’s een belangrijk stuk industriële historie uit de stad zou verdwijnen. Ik was het met D66 eens. Maar ik had daarbij wel een aantal kanttekeningen.

De betonnen silo’s zijn gebouwd om bieten in op te slaan. De ringbewapening in de betonnen cilinder is vooral bedoeld om zijwaartse druk op te vangen. Voor een bouwconstructie moet een silo vooral neerwaartse druk kunnen opvangen, en dat vereist een andere constructie. Herbestemming zou dus betekenen dat er in de silo een aparte, zelfdragende constructie gebouwd zou moeten worden. Niet het meest eenvoudige werk. Daarnaast moeten er uit de silo’s op zijn minst ramen gezaagd worden. Een ingrijpende wijziging in de bouwconstructie van de silo’s. Daarnaast staan de silo’s pal naast het spoor. Met de huidige veiligheidseisen mag daar niet zomaar voor bewoning gebouwd worden. Het pand zou, gezien het transport van gevaarlijke stoffen over de brabantroute, op zijn minst ernstig verstevigd moeten worden.

Behoud van de silo’s is kostbaar en technisch lastig. Daarnaast, wie score op de erfgoedmeetlat goed bestudeerd, valt op dat de silo’s vooral hoog scoren vanwege hun herinnering aan de inmiddels verdwenen suikerindustrie, hun inpassing in het stedelijk landschap en hun structuur. Met name belevingsargumenten dus. Dat bracht me op het volgende idee: in plaats van een technisch ingewikkelde operatie van herbestemming van de huidige silo’s, is het ook mogelijk om op dezelfde plaats nieuwbouw te plegen die in vorm en omvang herinnert aan de huidige silo’s. Indien in die nieuwbouw nog elementen van de huidige silo’s verwerkt kunnen worden, de belettering bijvoorbeeld, is die verwijzing naar het verleden van de suikerindustrie in mijn ogen voldoende gewaarborgd.

Of het allemaal kan, is nog de vraag. Maar het college was bereid om mijn suggestie als uitgangspunt mee te nemen in de stedebouwkundige randvoorwaarden voor het gebied. Nu nog een maand per jaar een paar bieten koken en de herrinnering aan de suikerfabriek is compleet.

Homo Ludens – zo 21 dec. 2008

het Glazen Huis in Breda

Heel Breda is in de ban van het Glazen Huis. Zo ook de plaatselijke poporganisatie POB. In het Hijgend Hert stonden de hele dag bands te spelen voor nop. De opbrengst ging naar het Glazen Huis.

Er is geen ontkomen aan, aan het Glazen Huis. De dj’s weten niet wat ze meemaken. Vorig jaar stond het huis op het plein in Den Haag. Telkens als ik het kamergebouw binnenliep of weer verliet, zag ik een handjevol mensen op het tochtige plein rond het huis staan. Heel wat anders dan de menigte die hier in Breda dagelijks op de Grote Markt staat.

Natuurlijk is er veel aan gelegen om Breda van zijn beste en – toegegeven – enigszins mallotige kant te laten zien. Volgens mij gaat dat totnogtoe prima.