Beste Ger

Roos

Er zijn van die beelden die bijblijven. Zoals die zomerdag dat de raad op werkbezoek was in de Scheldebuurt. Op de hoek van de Amerstraat en de Amstelstraat leunde je tegen de muur en las hardop in jezelf de dichtregels van Y. Né op die de nieuwbouw in de buurt sierden. „Ze schrijft zó mooi”, verzuchtte je.

Die anekdote tekent jouw als mens. Genieten van de simpele schoonheid. Toen je vanuit je woonplaats Bavel verhuisde naar Breda was dat misschien een weemoedig afscheid, maar bovenal een vrolijk begin. Ineens kon je de toren vanuit je woning zien. En twee in jouw ogen foeilelijke suikersilo’s die wat jou betreft geen dat te vroeg gesloopt zijn. Maurice en Bart had je ze genoemd. Naar twee raadsleden die de silo’s wilden behouden.

Maar je kon soms ook een nors mannetje zijn Ger. Ooit lanceerde GroenLinks een plan om huurwoningen makkelijker aan zittende huurders te kunnen verkopen om zo het eigen woningbezit onder lagere inkomens te bevorderen. Het was een plan dat van jou, sociaal-democraat en volkshuisvestingsman pur sang, op geen enkele goedkeuring kon rekenen. ‘Zwartrechts’, fluisterde jij je fractievoorzitter in, die de opmerking vervolgens overnam. Een rel was geboren. Je hebt later je excuses aangeboden voor de opmerking. En dat is in je te prijzen.

We hebben ze nog vaak gehad hoor. Discussies over volkshuisvesting. We hadden ooit het idee om samen een visie te ontwikkelen. Het is er nooit van gekomen helaas. Waarom weet ik eigenlijk niet. Soms blijven goede ideeën te lang in de kast staan en worden ze vergeten.

Ger, het ging de laatste tijd bergafwaarts met je gezondheid. En misschien was je zo langzamerhand ook wel klaar. Het nadeel van oud worden is dat je onderweg zoveel dierbaren verliest. Je hebt wat dat betreft je portie meer dan gehad. We hebben vaak discussies gehad over wat eerlijk is. Het leven in zijn algemeenheid is dat echter vrijwel nooit.

Van een PvdA-collega hoorde ik dat een aantal fractieleden aan het eind van vorig jaar nog een heel gezellige avond bij jou hebben doorgebracht. Het schijnt dat ik ook nog over tafel ben gegaan. Ongetwijfeld met een paar venijnige grappen over GroenLinks erbij. En eerlijk gezegd deed me dat deugd. Deze Bredase coalitie is de jouwe niet. Jij zou jij niet zijn als je tot het laatste moment jouw ongezouten mening zou verkondigen. Die bevlogenheid, al waren we het over de inhoud lang niet altijd eens, daar neem ik graag een voorbeeld aan.

Het was bloedirritant en fantastisch mooi om met je samen te werken. Ger, het ga je goed.

Kijk, wolken
werpen vogels
zaaien vlinders
vullen de rivieren
herhalen hun liefde en
ze noemen geen tijd
zeggen nooit
dit is al geschreven.

Y. Né

De Polder

De Lage Vuchtpolder
De Lage Vuchtpolder

Wanneer we door de Lage Vucht-polder fietsten, citeerde mijn moeder altijd uit ‘De Polder en Het Riet’ van Annie M.G. Schmidt. „De polder zegt: Ik lig hier op mijn rug en tuur de ganse lieve dag naar boven; misschien is het verbeelding maar ik vind dat ik aldus de wolken beter zien kan.” Ik vermoed dat ze het gedicht nog altijd uit haar hoofd kent.

Vroeger leek de polder eindeloos te duren. Met mijn korte beentjes trapte met al mijn kracht het kinderfietsje over de hobbelige, gele steentjes van de polderweg richting opa en oma. De brug over het Markkanaal was gelijk een colletje van de buitencategorie, slechts te bedwingen nadat we bij het tiental knotwilgen – ergens halverwege de reis – eerst een rustpauze hadden genomen. Een Napoleon-zuurtje als ravitaillering.

Mijn opa en oma woonden toen nog aan de Raadhuisstraat nummer 42. Een monumentaal pand, daterend uit 1767. Het pand heeft alles overleefd: ondergelopen kelders bij de watersnood, een granaat in de achtertuin en een bom aan het einde van de straat tijdens de oorlog. Ontelbare malen moet mijn grootvader het dak opgeklommen zijn om pannen recht te leggen of met weer een nieuw stuk lood het volgende lek te verhelpen. Maar opa werd ouder en tegen het einde werden de binnenvallende druppels nog slechts met emmers en pannen op de vliering opgevangen. Althans, zo staat me bij. Misschien is het slechts verbeelding.

Zo’n tien jaar geleden zijn ze verhuisd naar een bungalowwoning verderop in het dorp. Opa is niet lang daarna, rond deze tijd precies negen jaar geleden, overleden. Nu is het voor oma ook bijna zover. Eten en drinken doet ze al niet meer, af en toe prevelt ze iets onverstaanbaars. Ze is op haar verzoek drie dagen geleden al bediend. Een uur later vroeg ze nog steeds om Mijnheer Pastoor.

Voor het eerst sinds jaren fietste ik vanavond weer de route door de polder, onderweg naar oma. Niet dat ze me nog herkent, de arme ziel. Ze is haar man, haar kleinkinderen en, zo vermoed ik, zelfs de meeste van haar kinderen al vergeten. Af en toe slaat ze haar ogen open en staart ze hulpeloos naar de persoon die op dat moment haar hand vasthoudt. Ze wil hoesten, maar het lijf heeft er de kracht niet meer voor. Het is over en mocht Mijnheer Pastoor enige invloed hebben, zou hij ervoor zorgen dat het vooral niet lang meer duurt. Negentig is net een jaar of wat te oud voor oma.

Ik ben ook nog even langs de Raadhuisstraat gefietst. Het ouderlijk huis is sinds het vertrek nooit meer onderhouden. Vervallen, de ramen dichtgespijkerd, de immense groentetuin, waar opa vroeger asperges, aardbeien en sla verbouwde,  omgeploegd tot grasveld. De gigantische kelder en de spookachtige zolder waren vroeger voer voor tientallen spannende verhalen over geesten en andere bangmakerij, meestal uit de mond van mijn jongste oom. Het huis staat leeg en heeft zijn glans verloren.

Opa, spoedig zal ze bij U zijn. Alhoewel U wel weet dat ik daar eigenlijk niet in geloof.

Update 27-7 11.32u: „Het is goed zo”, zou opa gezegd hebben.Vanochtend rond zes uur is ze overleden.

Homo Valedicens (1) – vr 8 juni 2007

Joep

Het was ongekend druk op het voorplein van de Sacramentskerk. Het duurde nog even voordat de kerkdeuren open gingen. Daar maakten velen gebruik van door nog snel even een sigaret op te steken.

De kerk puilde uit. Familie, vrienden, politici en collegae, parochiegenoten. Mensen met wie Joep vanuit één van zijn functies wel eens te maken had gehad. Joep was een onvermoeibaar mens.

Een jaar geleden werd Joep een beetje ziek. Maar geen dokter die toen wist waar hij last van had. Dat werd pas een maand geleden duidelijk. Maar toen was het al te laat.

Als prominent raadslid stond Joep regelmatig in de krant. Maar in alle jaren had hij vrijwel nooit een krantenknipsel bewaard. Daar had hij nu spijt van. Vanwege zijn driejarige zoontje. Die had hij graag een tastbaar bewijs van zijn politieke drive nagelaten. En dus had de politiek redacteur van BN/DeStem een hele stapel artikelen uit het archief opgezocht en bij Joep afgeleverd.

Van alle sprekers wist directeur Heerema van het Havenbedrijf waar Joep werkte, hem misschien nog wel het meest treffend te typeren. Je moest stiekem wel lachen, de manier waarop hij de inzet, het karakter maar vooral ook de humor van Joep neerzette. ‘Dat volgende biertje, dat pakken we nog wel, daarboven’. Het moment dat het zoontje van Joep één van de kaarsen rond de kist aanstak, was ontegenzeggelijk het meest aangrijpend. Om te janken.

Het was een klamme, drukkende dag. Geen wolkje aan de hemel, maar een loodzware lucht.