Ik heb weleens gezegd dat een compromis de ergste vorm van besluitvorming is. Ten minste, als het een compromis betreft tussen twee totaal verschillende visies. Het uiteindelijke besluit kan immers niets anders zijn dan visieloos.
Er zijn drie manieren om tot een besluitvorming te komen. De consensus, het compromis en de concessie. Naar een consensus kan gezocht worden wanneer de verschillende partijen het redelijk eens zijn met elkaar. De concessie staat daar recht tegenover. De twee partijen verschillen diametraal met elkaar van mening, maar de één legt zich neer bij de mening van de ander in de hoop of verwachting dat de ander dit ook zal doen bij een volgend dossier waarover de twee van mening verschillen. Als laatste optie is er het compromis. Aan het besluit wordt net zo lang gesleuteld totdat beide kampen ermee kunnen leven.
In de praktijk blijkt echter dat het voorstel zo veranderd wordt dat geen enkele van de twee partijen zich er nog in kan herkennen. De enige reden dat een compromis-voorstel het haalt is omdat er een politiek proces aan voorafgegaan is waaraan de verschillende spelers zich gecommitteerd hebben. Het compromis is in veel gevallen dan ook het lelijkste wat de politiek kan voortbrengen.
De uiteindelijke uitkomst in het debat rond de horecatijden was zo’n compromis. Een lelijk misbaarsel. Een wanbesluit. Een gedrocht dat nooit het licht had mogen zien. Het heeft geleid tot een beleid waar zowel de voorstanders als de tegenstanders van verruimde openingstijden zich niet in kunnen herkennen. En achteraf snap ik niet meer om welke reden ik zo hard voor dat dossier gelopen heb. Behalve, behalve dan omdat het een proces was waar ik me aan gecommitteerd had.
Ik trek mijn handen ervan af. Ik wil geacht worden hier niets mee te maken gehad te hebben.