Van oude dingen, mensen die voorbij gaan

Breda's Museum

En toen mocht het Bredaas Museum de deuren sluiten. Want deze coalitie doet volgens sommigen natuurlijk niets liever dan welke voorziening dan ook het liefst tot de grond toe af te branden. Maar nee, de deuren sluiten, dat was nu net niet de bedoeling van een door GroenLinks en D66 ingediende motie over het museum.

Ik heb me als raadslid altijd hard gemaakt voor de positie die culturele voorzieningen en initiatieven in de stad hebben. Wat mij betreft geen onevenredige bezuinigingen op cultuur, zoals dat bijvoorbeeld landelijk door dit kabinet wèl gebeurt. Wij willen geen kaalslag of een grote kaasschaaf over het totaal aan cultuurbudgetten. Tot nu toe zijn de bestaande cultuurgelden dan ook in stand gebleven. En sterker, is er een extra investeringsintentie in het kader van Brabant Culturele Hoofdstad. Dat is in Nederland in deze bezuinigingstijd uniek.

Tegelijk echter, besef ik dat in deze tijd, waarin tal van gebieden geconfronteerd worden met forse budgetverlagingen, ook het beleidsveld cultuur niet geheel ontzien kan worden. Maar wat mij betreft geen ongerichte bezuiniging. Dus niet: tig initiatieven en culturele evenementen korten of de nek omdraaien. Dat zou naar onze mening namelijk desastreus zijn voor de culturele dynamiek in Breda. Dan kies ik er liever voor om binnen de cultuurbudgetten één scherpe keuze te maken. Eén scherpe keuze die een flinke besparing oplevert en die zo min mogelijk ten koste gaat van het maatschappelijk rendement dat cultuur in de breedste zin in de stad oplevert. Het oog viel al snel op een slecht draaiend museum: het Bredaas Museum.

Om de laatst vastgestelde cijfers over 2009 weer te geven: 19.849 bezoekers (doelstelling was 25.000) in het hoofdgebouw. In 2010 waren dit er aanzienlijk meer, omdat het succesvolle tweejaarlijkse evenement Breda Photo het hoofdgebouw gebruikte voor een deel van de exposities. Van de 20.000 bezoekers wordt een kwart behaald met verplichte bezoeken van schoolklassen. De maatschappelijke relevantie van het museum is, met zo weinig bezoekers, alles behalve optimaal.

Tegenover deze bezoekers staat een totale begroting voor het museum van 2,6 miljoen euro. Het grootste deel van dit geld gaat zitten in het beheer en onderhoud van een kostbaar gebouw op één van de duurste locaties van Breda. Een gebouw dat voor een groot deel gebruikt wordt als depot (opslagruimte) en voor een deel (derde verdieping) niet gebruikt wordt. En een gebouw dat niet aan de nieuwe museale eisen voldoet voor de opslag van kunst als erfgoed. Eigenlijk is het enige lichtpuntje voor het Bredaas Museum het succes van een aantal dependances. Uitstallingen in de Grote Kerk, de zilvercollectie in het Begijnhof en het beeld van Hercules (Vuile Jan) dat opgesteld staat in het casino behalen jaarlijks ruim het dubbele aantal bezoekers van de tentoonstellingen in het hoofdgebouw. De dependances zijn hèt succes van een verder vrij slecht draaiend museum.

Nu snap ik als geen ander dat bezoekerscijfers alleen niet het geschikte meetinstrument zijn voor het afmeten van cultureel of maatschappelijk belang. Maar daar waar de doelstelling van het museum is om het erfgoed van de stad te ontsluiten aan de stad, weet het museum deze doelstelling niet op een succesvolle wijze te volbrengen. Dat heeft in mijn ogen vooral te maken met het feit dat een erfgoedmuseum oude stijl als concept niet meer aansluit bij de beleving van potentieel geïnteresseerden. Het museum moet naar een andere werkwijze toe: erfgoed ontsluiten via wisseltentoonstellingen op verschillende locaties. Locaties die een relatie hebben met het thema van de tentoonstelling. Het erfgoed wordt dan op een relevantere manier ontsloten, namelijk in een context waarin locatie, plaats en object elkaar versterken. Maar tot nog toe heeft het museum op dat vlak nog te weinig gedaan.

Ik ben ervan overtuigd dat een nieuwe formule meer mensen trekt en het huidige dure gebouw dan ook niet meer nodig is. Het depot kan verhuizen naar een opslagruimte op een veel minder dure locatie. Een depot dat wèl voldoet aan de huidige eisen van opslag. Dit kan een flinke besparing opleveren, tot wel één miljoen. Daarnaast kan de huidige werkwijze van het museum veel beter. Minder aankopen, gerichtere collectieopbouw en betere scholing van het personeel en een efficiëntere bedrijfsvoering.

Daarom stond mijn handtekening onder een motie van GroenLinks en D66. Om de discussie over een toekomstvast museum dat wèl relevant is voor de stad eindelijk eens van de grond te tillen. En ja, een museum dat daarmee ook een bijdrage levert aan de bezuinigingsopgave van de stad. Een kleiner, beter museum. Ik ben ervan overtuigd dat dat gaat lukken.

Cultuurliberalisme

2018Brabant

De aantrekkingskracht van een stad op de creatieve klasse is maatgevend voor de potentie die zo’n stad heeft op het gebied van innovatie, technologische ontwikkeling en nieuwe werkgelegenheid, zo herkauwde ik gisteren al het toonaangevende boek ‘The rise of the Creative Class’ van Richard Florida. Een op zichzelf juiste, maar ook gevaarlijke veronderstelling.

Het boek van Florida is, samen met het in de jaren daarvoor gepleegde onderzoek, reden geweest voor steden om zeer gericht te gaan investeren in cultuur – en ik gebruik dat woord in de meest breed mogelijke betekenis – die een economische potentie heeft. Een grote vergissing. Vele steden hebben geprobeerd succesvol gebleken formules van andere plaatsen in de wereld na te bootsen. En tegelijk was de focus vooral gericht op het top-segment: de creatieve industrie die het dichtst bij de economie staat. Een dubbele fout.

Allereerst miskent het lukraak kopiëren van formules de culturele eigenheid, de identiteit en de intrinsieke kwaliteit van de eigen stad. Ten tweede trapt de creatieve klasse er simpelweg niet in. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat begint, helemaal onderop, bij ruimte voor autonome creativiteit. Dat vraagt om vrijplaatsen, om een uitdagende atmosfeer, om het creëren van mogelijkheden voor ontwikkeling en dat vraagt bovenal om een liberaal stedelijk klimaat. En, laat het maar hardop gezegd worden, daar zijn we in Nederland niet goed in. Onze regelzucht, onze ordeningsdrang en onze verantwoordingscultuur, ons hele zijn als Nederlanders verhoudt zich maar moeizaam met het bieden van ruimte voor een autonome levensstijl. En dat geldt in het eeuwenlang door de Katholieke zuil gedomineerde Brabant waarschijnlijk nog veel meer dan in andere delen van Nederland.

Dus daar gaat de ambitie van het binnenhalen van de nominatie voor de titel Culturele Hoofdstad 2018, zult U denken. Geenszins. Wie aantrekkelijk wil zijn voor de creatieve klasse moet allereerst immers putten uit de eigen, intrinsieke kracht en uniciteit. En die heeft Brabant, als exponent van de Nederlandse Bourgondische cultuur, wel degelijk. Brabanders zijn bij uitstek verbinders, mensen die graag het groepsverband opzoeken. Het verenigingsleven in Brabant behoort tot de sterksten in Nederland en wellicht zelfs ver daarbuiten. De kracht om dingen samen te doen, dat kenmerkt de Brabantse mentaliteit. En die eigenschap is weer een unique selling point in onze kandidatuur voor 2018. Een eigenschap die als eerste tot uiting komt dat het niet één stad alleen, maar een heel stedelijk weefsel is dat zich kandideert als Culturele Hoofdstad: niet alleen Breda, Den Bosch, Eindhoven Helmond en Tilburg samen met de provincie, maar, zoals Van de Donk het consequent omschrijft: stad èn ommeland. Heel Brabant dus, met ‘s Hertogenbosch als Primus inter Pares.

Zoals ik gisteren al schreef is de kandidatuur voor de titel Culturele Hoofdstad niet een doel op zich, maar een uitermate geschikt vehikel om de ontwikkeling van het Brabantse stedelijke weefsel op een hoger plan te tillen. Ik ben er vast van overtuigd dat we die investeringen die we moeten doen om de nominatie binnen te slepen, sowieso hadden moeten plegen om als regio onze positie te verbeteren. Dat is niet zozeer alleen een economische noodzaak, maar vooral een maatschappelijke wenselijkheid. Rest dus dat struikelblok van de liberale samenleving die ruimte biedt voor autonome ontwikkeling. Ik denk dat we de komende jaren zullen moeten gaan gebruiken om daar een geheel eigen, Brabants model op te bedenken. Dat is niet alleen een opdracht voor cultuurwethouders, het is er één van alle beleidsterreinen, van onderwijs tot veiligheid. En het is een uitnodiging aan alle facetten van de samenleving, van bedrijfsleven tot carnavalsvereniging en voetbalclub tot kunstcluster.

Een beetje Branie kan geen kwaad.

De Blinde Doos

De Politiekubus
De Politiekubus

Eind vorige maand stond ‘ie er ineens, op de brug tussen de Haagdijk en de kruising met de Tramsingel: een één meter tachtig hoge politiedoos.

Naar het statement van de jonge en vooralsnog anonieme kunstenaar is het gissen, maar ik kan me zo voortellen dat bedoeld is als speelse waarschuwing tegen de steeds verder opkomende controle-maatschappij, tegen de alom aanwezige drang naar meer veiligheid. Tegen de tentakels van de overheid die steeds verder in het privé-leven van mensen binnen dringen. Zoiets.

Maar binnen enkele uren kreeg het werk een geheel andere, eigen dynamiek. Toeval of niet, de politiekubus stond precies op de grens van twee politie-districten, die vervolgens naarstig gingen bellen met elkaar, hun leidinggevenden en de landelijke politiediensten. Wie had dat ding daar neergezet en, vooral, waarom? Totdat de veiligheidsdiensten er naar uren telefoneren achter kwamen dat het niet van één van hen afkomstig was en het ding is afgevoerd. De politiekubus ging niet langer over de opdoemende controle-maatschappij, het was een symbool geworden van het onvermogen van de veiligheidsdiensten het mysterie van de kubus op te lossen.

C’est ça, totdat een week later Sint Joost-baas Jeroen Chabot de pers opzocht. De adjunct-directeur van de kunstacademie wist te vertellen dat het werk van één van zijn studenten was. En Chabot nam en passant ook maar meteen de grootst mogelijke denkbare afstand van het werk. „Hij heeft het op eigen titel gemaakt, tegen de nadrukkelijke wens van zijn docent in. De student wilde een project maken dat een reactie ontlokte. Dat kan, maar niet op een manier die tot maatschappelijke onrust kan leiden. Dat is hem duidelijk gemaakt.” En of dat niet genoeg is, maakte de adjunct-directeur zijn student ook nog eens uit voor lafaard: „Als je dat dan per se wil doen, wees dan ook een vent en blijf achter je werk staan. Zelfs Zorro maakte zijn identiteit bekend.”

Beste meneer Chabot, U bent vertegenwoordiger van een opleiding die haar studenten moet opleiden tot succesvolle, maatschappijkritische kunstenaars. Een opleiding die bedoeld is als vrijplaats voor mensen om hun uitingen en bespiegelingen vorm te geven. Een instituut waarbij het werk van de makers centraal staat, niet de maker zelf. Een instelling die er trots op zou moeten zijn dat het werk van haar studenten reuring veroorzaakt in de samenleving. Meneer Chabot, even stond U als vertegenwoordiger van Sint Joost in een positie om de waarde en de betekenis van kunst in de openbare ruimte te verdedigen, opnieuw uit te vinden, wellicht zelfs te herdefiniëren. Vijf regels in de pers voor de finale verdediging van de kunsten. En U faalde miserabel.

De politiekubus is één van de meest geslaagde projecten van één uwer studenten van de afgelopen jaren. Hij doet denken aan de Nijntje-posters die vijftien jaar geleden door heel de binnenstad hingen. Posters van het lieve konijn van Dick Bruna, nu echter met een pistool tegen het eigen hoofd gericht. De boze reacties van moeders van jonge kinderen vulden de brievenrubrieken van de lokale krant. Kunst, meneer Chabot, mag in uw ogen geen opschudding veroorzaken. Kunst, meneer Chabot, is geslaagd als het een reactie oproept. De politiekubus was even onze nieuwe Nijntje.

Als adjunct-directeur had u de maker van het kunstwerk publiekelijk moeten prijzen omdat het werk met alles en iedereen aan de haal ging. De reacties op het werk veranderde de initiële boodschap. Het werk is groter dan de maker geworden. Geen wonder dat deze vooralsnog de openbaarheid niet heeft opgezocht. Laat het werk het werk doen, zal hij hebben gedacht, om vervolgens deemoedig het hoofd te buigen en drie stappen terug te doen. Dat, meneer Chabot, doet een kunstenaar die van zijn werk houd.

U, meneer Chabot, bent geen adjunct-directeur van een kunstinstelling. U, meneer Chabot, heeft het namelijk niet begrepen. Ik kan me voorstellen dat U een goede adjunct zou zijn op elk willekeurig filiaal van Avans, waar administratie van studie-uren, het schuiven met schaarse contacturen en het beheersbaar houden van  door de overheid opgelegd, falend praktijkonderwijs tot de dagelijkse bezigheden behoort. Maar niet bij een kunstacademie waarbij originaliteit, non-conformisme en creativiteit de belangrijkste eigenschappen van de studenten zijn. Dat past niet bij Uw houding als bureaukluiver waarvan U, getuige Uw reactie in de pers, last van lijkt te hebben.

Of wacht, heb ik het helemaal mis? Was Uw reactie in de krant een berekende, uitgemeten reactie die het kunstwerk nog een extra laag moest meegeven. Heeft U Uw eigen imago opzij geschoven om de politiekubus nog groter te maken dan dat deze al was? Heeft U Uw beeld opgeofferd, Uw positie in de waagschaal geplaatst, een offer aan de kunst? Dat moet het zijn, Uw reactie in de krant was het laatste zetje om de politiekubus als kunstwerk naar grotere hoogte te stuwen. De derde trap van een krachtige drietrapsraket.

Dat moet het zijn. Anders zou nu een grote weeffout in het personeelsbeleid van Sint Joost zijn blootgelegd. En dat, meneer Chabot, dat kan toch niet de werkelijkheid zijn?

Update 21-6 14.50 uur: inmiddels heeft de maker zich bekend gemaakt.

Update 21-6 17.39 uur: er staat nu een ander vreemd object op de bewuste brug. Met dank aan Ruben Wolst.

Witte dozen op brug Haagweg

De Schilder – za 29 aug. 2009

Fragment uit Michael van peter Bouwmans
Fragment uit 'Michael' van Peter Bouwmans

Een vriend van me is kunstschilder en vroeg me enige tijd geleden of hij mij mocht schilderen. Ik voelde me vereerd en stemde toe. Zo vaak gebeurt het niet dat iemand onderwerp mag zijn van een kunstobject.

En dus had Peter, die in onze vriendenkring standvastig Painter wordt genoemd, een fotosessie belegd. Hij neemt graag de tijd voor zijn doeken en had al wel bedacht dat ik niet van zins zou zijn om enkele weken achtereen stil op een stoel te gaan zitten.

„Had ik al verteld hoe groot het doek gaat worden”, vroeg hij me nadat hij na een half uur tevreden was over één van de foto’s die hij had geschoten. Ik schudde ‘nee’. „Eén tachtig bij één twintig”, antwoordde Painter.

Inderdaad, dacht ik in mezelf. Overdrijven is inderdaad ook een kunst.

De Bestormer – wo 12 aug. 2009

De Beeldenstorm van Dirck van Delen
'De Beeldenstorm' van Dirck van Delen

Ik had een afspraak met Geurt Grosfeld. Hij is kwartiermaker voor onze ambitie om in 2018 culturele hoofdstad van Europa te worden. Het werd een diner mij Pols, een alleraardigst restaurantje aan de Halsstraat.

Alle denkbare facetten van het ons beiden zo dierbare onderwerp kwamen onder het genot van zorgvuldig uitgekozen gerechten en bijpassende drank aan bod. Waaronder één verhaal dat ik aan zoveel mogelijk mensen kwijt wil.

Het zit zo. Een week eerder at ik samen met Flip, een vriend, een vegetarische salade op het terras van een Australisch vleesrestaurant aan de Grote Markt. Enkele meters van ons verwijderd stond de statige OLV-kerk te schitteren in de zon. En hoe ik er precies op kwam, weet ik niet meer, maar plots riep ik, wijzend op de lege nissen in het kerkgebouw dat ze die beelden nu onderhand ook maar eens terug moesten zetten. Ik vind dat ons met beeldenstorm een groot cultureel onrecht is aangedaan dat ik het protestantse smaldeel van de stad nog altijd niet vergeven heb.

Laat dat liever, zei mijn tafelgenoot. Als we daar weer beelden gaan plaatsen komt er vast iemand op het idee om die opdracht te geven aan een moderne kunstenaar met als gevolg dat er allemaal moderne kunst in die nissen komt te staan. Flip keek me aan en zag dat hij een fout had begaan. Ik was helemaal weg van het idee.

Wat zou er mooier zijn om in het jaar dat de toren 500 jaar bestaat moderne kunstwerken van gerenommeerde kunstenaars terug te plaatsen in de nisjes waar ooit beeltenissen van heiligen hebben gestaan. Eindelijk, 444 jaar na de beeldenstorm, toch nog gerechtigheid. Een nieuwe beeldenstorm, maar dan niet één van vernietiging, maar één van creatie.

Geurt was gelijk enthousiast. En zo had ik mijn eerste ambassadeur voor een in mijn ogen mooi idee. Niet mijn idee, maar een idee. Een idee van iedereen die er werk van wil maken.

De Kunstenaar – do 21 mei 2009

Wasserette
Wasserette

Enkele weken geleden kwam ik tijdens een feestje kunstenaar Wassily tegen. Onlangs heeft hij een Kunstenaarscafé geopend aan de Vlaszak.

De Wasserette is gehuisvest in een voormalig Italiaans restaurant, een lelijk stukje nieuwbouw dat binnen enkele jaren gesloopt gaat worden. Tot die tijd is het een vrijplaats voor de kunstzinnige avant-garde van Breda. Zo wilde hij in de toekomst ook live-muziek neerzetten. Het ontbrak hem echter aan subsidie om een geluidsinstallatie van te huren.

Daar kon ik ‘m wellicht bij helpen. Jaren geleden heb ik van het geld dat ik overhield van mijn eerste of tweede echte baantje een bescheiden geluidsset gekocht om bands mee te kunnen uitmixen. Het staat nu echter al weer jaren stof te verzamelen. En dus beloofde ik Wassily dat hij het spul in bruikleen kon krijgen.

Voor de zoveelste keer kwam ik erachter welk minpunt dit soort beloften hebben. Voor ik het wist was ik weer een halve dag bezig om die veel te zware apparatuur te verschouwen en aan te sluiten.

Filmfestival – week 13 2009

Het eerste internationale filmfestival Breda begon met de Nederlandse première van The Reader. Voor mij betekende het uiteindelijk een vijfdaagse onderdompeling in alles wat met film te maken had, inclusief afterparty’s in festivalcafé Het Hijgend Hert.

Er is met een hoop scepsis geschreven over het festival. Breda moest ook zo nodig een eigen filmfestival hebben. Toch is het festival meer dan zomaar een filmfestivalletje. Met het vorig jaar geopende Graphic Design Museum, de kunstacademie Sint Joost en het tweejaarlijkse Graphic Design Festival, dat wordt afgewisseld met Breda Photo, krijgt het culturele leven in Breda een eigen, onderscheidend karakter. Dat karakter wordt gemakshalve omschreven met het containerbegrip Beeldcultuur, maar in Breda richt het zich met name op Grafische Vormgeving, Photo en Film.

In het programma van het filmfestival was dan ook ruim plaats voor animatie en korte film. Daarnaast was er een heel randprogramma in, jawel, het Graphic Design Museum en waren er verspreid over de binnenstad film- en kunstprojecties in de open lucht. Het programma, vier dagen lang in de zeven zalen van de Mustsee-bioscoop, bevatte daarnaast ook een tamelijk laagdrempelig algemeen programma. Een enkeling vond het festival juist daardoor te weinig onderscheidend. Maar ik denk dat de organisatie daar juist een goede keuze heeft gemaakt. Niemand zit te wachten op een niche-festival dat alleen door een paar kenners wordt bezocht. De bredere programmering moet het festival voor iedereen toegankelijk houden. En met 10.000 bezoekers op de eerste editie lijkt dat heel aardig gelukt.

Volgend jaar een passe-partout. Voor mij wel, zeker weten. Al vast in de agenda: 24 tot 28 maart in Breda.

Casapueblo – vr 9 jan. 2009

Casapueblo
Casapueblo

Na een weekje rondgetrokken te hebben door Uruguay werd het tijd om thuisbasis Montevideo weer op te zoeken. Met onderweg een tussenstop om de geleende tenten en bedden terug te geven aan Salo. En om het bescheiden optrekje van Carlos Páez Vilaró te bezichtigen.

Een leven lang geïnspireerd door de Uruguayaanse zon, begon Vilaró in 1960 op Punte Ballena met de bouw van zijn Casapueblo. Een simpel optrekje werd het niet, maar een enorm complex dat dienst doet als atelier, galerie, museum en hotel. Een aanrader voor diegenen die toevallig in de buurt zijn.

Na een kop koffie in de taverne van het museum, zetten wij onze reis voort naar Piriapolis om onze geleende spullen terug te geven aan Salo en om voor Sebi een nieuwe pet te kopen. Zijn eerder die week in dezelfde winkel aangeschafte visserspetje was hij meteen in La Paloma al weer kwijtgeraakt.

Tegen de avond arriveerden we in Montevideo, waar we Sergio en zijn vriendin mee uit eten namen naar El Tigro, volgens Sergio het beste restaurant in Montevideo. Op het menu: gegrild vlees. Je begint je af te vragen of ze in Uruguay wel eens van groente gehoord hebben. Lees verder “Casapueblo – vr 9 jan. 2009”

Homo Artifex – za 1 nov. 2008

kunst, niet uit afval

Wanneer ons beider agenda dat enigszins toelaat, probeer ik een wekelijks onderhoud met mijn wethouder te hebben. Doorgaans is dat op vrijdag, zo rond lunchtijd, vergezeld van een simpel doch doelmatig broodje.

Het kantoor van wethouder Wilbert Willems doet tevens dienst als expositieruime voor allerhande elkaar afwisselende kunstenaars. Wilbert is immers portefeuillehouder Cultuur. Maar aangezien hij eveneens wethouder afvalzaken is, heeft hij de afgelopen tijd bij de keuze van exposerende kunstenaars getracht beide werkvelden met elkaar te combineren.

Zo’n jaar lang heb ik de meest waanzinnige kunstwerken mogen aanschouwen, gemaakt uit afval. Het resultaat was, behalve afwisselend, vaak wèl, maar naar mijn smaak lang niet altijd geslaagd.

Verrast was ik dan ook dat ik afgelopen vrijdag mocht ontdekken dat de expositieserie ‘kunst uit afval’ was beëindigd en ik vanaf nu weer gewoon naar alleen maar kunst mag kijken.

Homo Segrex – ma 4 aug. 2008

Stephan Willats - Living in Isolation
Stephen Willats - Living in Isolation

Goed, het tijdstip kon wellicht wat beter gekozen zijn, ook al is het aannemelijk dat de buren in de stad waren. Maar uiteindelijk hangen de vier panelen van Stephen Willats er, en daar ging het in eerste instantie om.

Het zal een uur of twee ‘s nachts geweest zijn toen Joris en Jaap ineens besloten dat die kunstwerken nu maar eens opgehangen moesten worden. Nu had dat idee bij mij natuurlijk ook al wel eens postgevat, maar telkens waren het ofwel andere prioriteiten, ofwel een ongunstig tijdstip die me telkens weer afhielden van het daadwerkelijk ter hand nemen de boormachine. Voor Jaap en Joris golden echter geen wetten of praktische bezwaren en vier gaten later hingen de panelen in woon- en slaapkamer.

Inmiddels is het probleem rond het werk van Willats niet meer zozeer of het hangt, maar of het mooi is. En wellicht de nog fundamentelere vraag: is het werk op zichzelf kunst, of is het een overblijfsel van een project dat indertijd gold als kunst. Of is het alleen maar opbouwwerk?

Willats maakte met enige regelmaat kunstprojecten die zich richtten op de interactie tussen het leven van mensen en hun stedebouwkundige en architectonische leefomgeving. ‘Living in Isolation’ is één van de voorbeelden daarvan, gesitueerd in het gespleten Berlijn van 1979 en 1980. In vier panelen schetst hij de wereld van de mensen die wonen in anonieme betonkolossen en daarbinnen, ondanks de stedelijke grauwheid, toch hun eigen, warme plekje proberen te creëren. Het leven van mensen binnen de context van een ontworpen ruimte die schromelijk tekort schiet in het bereiken van het doel waarvoor ze in essentie ontworpen zou moeten zijn.

Tuurlijk is het werk niet bedoeld om mooi te zijn. Het is bedoeld om een punt te maken.