Wat doen twee mensen die negen uur moeten zien te overbruggen op een luchthaven? Juist, zij zoeken de bar alwaar zij roken en drinken.
Andere opties zijn lezen, slenteren en tax-free winkelen. Vier sloffen lucky-strikes en een fles vijftien jaar oude Glenlivet welteverstaan. Na een tweede bezoek aan het barretje kwamen we een Engelse ondernemer tegen, de eigenaar van de, volgens hemzelf, fameuze nachtclub Legs11 in Chinatown, Birmingham. Getrouwd met een Braziliaanse en geen grote fan van de politie. In Engeland althans. In Brazilië laten ze hem met rust omdat hij lijkt op iemand van de geheime politie. Hij kreeg een biertje van ons. Wij kregen een aansteker van hem.
Onze vlucht naar Frankfurt was flink vertraagd. Oh, ironie, aangezien juist een aanvankelijke vervroeging van de vlucht de reden was voor onze reisorganisatie om ons op een eerdere vlucht naar Sao Paulo te boeken. De nacht in het vliegtuig kwam ik door dankzij te slechte films op het on board entertainment system en diverse succesvolle pogingen in slaap te vallen in de vliegtuigstoel.
Tegen twaalven ‘s middags arriveerde ik in Montevideo. Oscar, een vriend van Sergio, haalde ons op met zijn net aangeschafte Mercedes. Het was lekker weer, we besloten een copieuze lunch tot ons te nemen en bij een bank iets verderop haalde ik zeshonderd dollar aan contanten van mijn creditcard om de huur van de auto waar we verleden week in rondreden, te kunnen voldoen.
Die avond was het tijd voor de laatste asado, thuis bij Marcello. De dag erna volgde onze terugreis. Of eigenlijk: de twee dagen daarna. Vanwege gewijzigde vliegtijden had onze reisorganisatie onze reservering voor de vlucht van 19.20 uur naar Sao Paulo (serieus, dat wordt dus de vierde keer dat ik op die luchthaven ben) omgeboekt naar 12.45 uur. Opnieuw negen uur wachten in een luchthaven. Het nadeel van Sao Paulo: ze hebben géén internetcafé. Het grote voordeel: ze hebben een bar waar je mag roken. Jammer dat mijn shag op is.
Ik heb verzuimd te vermelden dat zware tabak altijd een populair luxe-artikel is in het buitenland. Hoewel ik altijd incalculeer wat extra’s mee te nemen, is het telkens maar de vraag of dat wel voldoende is. Grootste afnemers van mijn zware tabak totnogtoe: een Zweedse medewerker van Socialegria. Inmiddels was ik aan mijn laatste pak shag begonnen.
De gids die ons zondag door het Amazonewoud loodste, wilde ook wel eens een zware proberen. Vriendelijk bood ik hem mijn pakje aan. Dankbaar rolde hij een shaggie en gaf het pakje vervolgens terug. In mijn onbegrensde vriendelijkheid herhaalde ik aan het eind van de wandeling de handeling en hield het pakje zware tabak opnieuw voor zijn gezicht. Hij keek mij enigszins vragend aan. Ik probeerde duidelijk te maken dat hij nog best een shaggie mocht rollen. Dankbaar knikte hij, stak het pakje shag in zijn broekzak en liep weg. Mij in verslagenheid achterlatend. Mijn Portugees is non-existent en op dit soort momenten is Fab natuurlijk nergens te bekennen.
Het verblijf in het paradijs duurde maar kort. Na vier dagen was het al weer tijd om, via Belém terug te keren naar Uruguay. In totaal had ik een reisje van een-en-twintig uur voor de boeg. Met een overstaptijd van negen en een half uur in Belém en vervolgens nog eens drie uur in Sao Paulo.
Op zich had ik, toen ik om vier uur ‘s middags in Belém aankwam, nog best even de stad in kunnen trekken. Maar mijn relatie met deze plaats was niet gebouwd op een gelukkig gesternte, dus ik bleef rond het vliegveld hangen. Sterker: er was een internetcafé, waar ik mijn mail heb bijgewerkt, gechat heb met ene Erwin en de eerste vakantieverhalen aan de tekstverwerker heb toevertrouwd. Af en toe liep ik naar buiten om een sigaret op te steken. Ik miste mijn Brandaris.
Tijd om afscheid te nemen. Die middag zouden Perlita en ik Sebi achterlaten. Perla om terug te keren naar Nederland, ik om af te reizen naar het Amazone-gebied.
Om half één vertrok mijn vliegtuig naar Sao Paulo. Daar moest ik vervolgens zes uur wachten op mijn vlucht naar Belém. Gelukkig kent dat vliegveld een rokersbar. Rond half twaalf ‘s avonds arriveerde ik op het vliegveld van Belém, waar Fab op me zou wachten. Zou, zeg ik met nadruk, want Fab was nergens te bekennen.
Dat was vreemd, aangezien Sebi de dag van te voren nog contact met haar had om onze ontmoeting op het vliegveld te regelen. Gelukkig is er tegenwoordig de mobiele telefoon en binnen no time had ik met mijn Nederlandse abonnement contact met de Braziliaanse telefoon van Fabiënne, die werd opgenomen door haar vriendin Jacobien. Die wist me te vertellen dat Fab toch echt al een uur geleden naar het vliegveld was vertrokken. Ik moest maar even wachten.
Ik wachtte geduldig, maar Fabiënne kwam niet. Wel kreeg wat later ik een sms’je met de mededeling dat Fab al weer terug thuis was zonder mij gevonden te hebben. Of ik een taxi kon pakken naar Benjamin Constant 2915. Ik hield een taxi aan en liet de chauffeur die uiteraard geen woord buitenlands sprak het adres lezen. Een half uur later waren we in Benjamin Constant, een straat die niet veel verder ging dan huisnummer 1750. Opnieuw pakte ik de telefoon.
Na een gesprek van enkele minuten waarvan ik de helft kon horen en niets kon verstaan, maar waarbij duidelijk sprake was van wederzijdse opwinding, kreeg van de chauffeur de telefoon terug. „Wat doe jij in Belém?”, vroeg Jacobien me enigszins bozig. „Wij wonen in Santarém.” „Ligt dat hier ver vandaan”, probeerde ik nog. „Drie dagen met de boot.”
Aangezien we toch in de buurt waren, leek het ons een goed idee om een bezoekje aan Buenos Aires te brengen. De Argentijnen vinden hun hoofdstad het Parijs van Latijns Amerika, en qua allure haalt Montevideo het ook bij lange na niet bij Buenos Aires. Uruguayanen vinden Argentijnen op hun beurt maar een stelletje zelfgenoegzame dandy’s.
Het beeld werd bij aankomst meteen bevestigd door een grote gevelreclame voor plastische chirurgie. Daarop twee afbeeldingen van de Drie Gratiën van Rubens. Links het origineel, rechts waren de voluptueuze rondingen van de drie dames teruggebracht tot proporties die passen in het hedendaagse schoonheidsideaal. „Zo had Rubens ze geschilderd als ze eerst bij ons waren langs geweest”, luidde de tekst op de reclame. Plastische chirurgie is helemaal het ding in Buenos Aires.
Tot de verplichte nummertjes behoorden uiteraard het Plaza del Mayo en de prachtige Catedral Metropolitana. We werden verrast door een opname voor wat ik vermoed dat de trouwscène van een film was, die niet alleen de hele zaterdag in beslag nam, maar ook op zondag voortduurde. ‘s Avonds aten we in een restaurantje in de wijk Boca, als geboortegrond van het walhalla voor voetbalfanaten. Overigens niet voordat we er achterkwamen dat je de 65 centavos die de busreis kostte alleen met muntgeld betaald kon worden, we bij de volgende halte de bus uit werden gezet, na een wisselactie erachter kwamen dat de prijs van 65 centavos niet voor ons gezamenlijk, maar per persoon gold, we opnieuw bij de volgende halte de bus uit werden gezet en opnieuw moesten wisselen om uiteindelijk met de derde bus mee te kunnen naar Boca.
Na een weekje rondgetrokken te hebben door Uruguay werd het tijd om thuisbasis Montevideo weer op te zoeken. Met onderweg een tussenstop om de geleende tenten en bedden terug te geven aan Salo. En om het bescheiden optrekje van Carlos Páez Vilaró te bezichtigen.
Een leven lang geïnspireerd door de Uruguayaanse zon, begon Vilaró in 1960 op Punte Ballena met de bouw van zijn Casapueblo. Een simpel optrekje werd het niet, maar een enorm complex dat dienst doet als atelier, galerie, museum en hotel. Een aanrader voor diegenen die toevallig in de buurt zijn.
Na een kop koffie in de taverne van het museum, zetten wij onze reis voort naar Piriapolis om onze geleende spullen terug te geven aan Salo en om voor Sebi een nieuwe pet te kopen. Zijn eerder die week in dezelfde winkel aangeschafte visserspetje was hij meteen in La Paloma al weer kwijtgeraakt.
Tegen de avond arriveerden we in Montevideo, waar we Sergio en zijn vriendin mee uit eten namen naar El Tigro, volgens Sergio het beste restaurant in Montevideo. Op het menu: gegrild vlees. Je begint je af te vragen of ze in Uruguay wel eens van groente gehoord hebben. Lees verder “Casapueblo – vr 9 jan. 2009”
Het leven zonder electriciteit, riolering en waterleiding biedt geheel nieuwe uitdagingen. Gelukkig bood de vuurtoren, behalve een mooi uitzicht, ook een voor het publiek opengesteld toilet.
Terwijl Sebi en ik de voortoren beklommen, lag Perlita in bed te zieken. Het vlees van de vorige dag was niet erg goed gevallen. Adelina en haar vrienden probeerden haar met thee en muziek weer op de been te krijgen. Het was onze bedoeling immers om die dag weer verder te rijden.
Het was uiteindelijk tegen het einde van de middag toen we per camionette het idyllische Cabo Polonio verlieten en verder noordwaards reden naar Punte del Diablo, een baai die zijn naam te danken heeft aan de twee hoornachtige landtongen die de baai omarmen. Tijd voor ñoquis, een soort pasta gemaakt van aardappel en zeer populair bij Sebi, die dit traditioneel vooral aan het eind van de maand geserveerde voedsel voor de armen zo ongeveer het hoogtepunt van de Uruguayaanse keuken vindt.
Het beperkt aantal hotels in de omgeving was al volgeboekt. Gelukkig hadden we vlakbij Punte del Diablo een hotelletje aan de snelweg gespot met de naam Santa Theresa. Dat hotelletje leek, geheel onverlicht, tamelijk gesloten maar bleek, nadat we voor de zekerheid even op de deur klopten, toch geopend. Santa Theresa was een vrijwel uitgestorven hotel zonder gasten, eten of ontbijt. Onze kamer moest nog even snel worden gedweild en voorzien van beddegoed. Anderzijds hoefden we voor ons verblijf slechts 500 peso’s te betalen, omgerekend grofweg 14 euro.
Wie in Uruguay omhoog kijkt, is van slag. De hemel is kraakhelder, de maan is omgedraaid en de sterren staan anders.
Het zich op sterrenhemel in Cabo Polonio overtrof alle eerdere keren dat ik het melkwegstelsel in zijn volle glorie kon zien. Wie in Nederland het universum inkijkt, ziet met enig geluk enkele sterren opdoemen. In Cabo Polonia zagen we er miljoenen.
Het schiereiland is een favoriete zomerbestemming voor hippies. Het aantal kraampjes waar zij hun zelfgemaakte kralenkettinkjes en beschikderde zeeschelpen verkopen, is dan ook welhaast eindeloos. In de winter is het schiereiland uitgestorven, op de paar militairen na die de vuurtoren moeten bewaken. Wie ook graag naar Cabo Polonio gaan, zijn de zeeleeuwen die de ganse dag liggen te rusten op de rotskust aan de westkant van het eiland. Met blote voeten klommen we over de rotsen in de richting van de logge beesten die argwanend onze kant op keken.
In Cabo Polonia verbleven we bij Adeline die er met haar MurgabandMetele Que Son Pasteles een huisje had gehuurd. Die avond werd onze aanwezigheid gevierd met een grote barbecue. Waarvoor we eerder die middag in Castillos de inkopen hadden gedaan. Ter illustratie: 9 liter wijn, 6 kilo vlees en 12 chorizo’s. En uiteraard twee gitaren en een hoop gezang. Onder de sterren.
Enrique en zijn vrienden in een gehuurde Casa vlakbij het strand waren weliswaar aardig, maar hun idee van vacantie was tamelijk ééndimensionaal. En aangezien het niet onze bedoeling was een vacantie te houden die we voor een fractie van de prijs ook in Salou hadden kunnen beleven, besloten we de volgende dag La Paloma al weer te verlaten en tegen de avond door te reizen naar Cabo Polonio.
Cabo Polonio is een soort poliep aan de kust van Uruguay net stranden in drie richtingen. Het licht verscholen achter een immens duingebied en is alleen te bereiken met een four-wheeldrive. Overdag rijden er eens per uur legervoertuigen heen en weer om de mensen van en naar het kleine dorpje te brengen, dat verstoken is van riolering, electriciteit en aansluiting op het GSM-netwerk.
Pas bij het overstappen op de camionette, kwamen we erachter dat we een klein, maar belangrijk onderdeel van onze geleende campinguitrusting in La Paloma hadden achtergelaten: het afsluitdopje van één van de luchtbedden. En dan ook nog dat exemplaar waar ik op moest slapen. Aangezien ik niet houd van het incompleet terugbrengen van geleende spullen, en al helemaal niet van slapen op de grond, besloot ik terug te rijden naar La Paloma.
De dopjes waren snel gevonden. Dat gold ook voor enig gewassen ondergoed dat nog te drogen hing. Ik maakte rechtsomkeert en vervolgde de autorit die ik overleefde op crackers en peuken. Ik was nog op tijd voor de laatste Camionette die, in tegenstelling tot wat wij dachten, niet pas om twee uur ‘s nachts maar al om middernacht vertrok.
Een half uur later kwam ik – tot geruststelling van Perlita die zich ernstig zorgen maakte over of ik de laatste camionette wel gehaald zou hebben – aan op La Paloma en gingen we de kroeg in om te kijken naar een foute reggae-band. En uiteraard hebben we op de terugweg uren moeten zoeken naar ons huisje. Coba Polonia heeft niet alleen geen straatverlichting, de volle maan die ons op de heenweg nog enige bijstand verleende, was inmiddels ondergegaan en we konden letterlijk geen hand voor ogen zien. En dan kan een klein strandporpje ineens verdomd groot lijken.
Na twee dagen luxueuze camping werd het tijd Piriapolis weer te verlaten. Bestemming: La Paloma, waar neef Enrique zijn zomervacantie doorbracht.
In het gehuurde fiatje reden we verder naar het oosten. In de auto werd gezongen, gerookt en, bij de eerste de beste gelegenheid die we vonden, geluncht. Om vervolgens tot twee keer toe door een bosbrand te moeten rijden om op onze gewenste bestemming aan te komen.
La Paloma is eigenlijk misschien nog wel het best te vergelijken met Loret de Mar. Zo ’s middags rond een uur of vier verzamelen de campinggasten zich bij een strandtentje vaar keuze om grote hoeveelheden bier en Caipirinha naar binnen te werken. ’s Avonds wordt er bij iemand gegeten om vervolgens enkele uren te slapen. Daarna, zo rond een uur of vier ’s nachts, is het tijd om naar een disco te gaan om pas rond een uur of acht ’s ochtends in bed te belanden. En dat, dames en heren, herhaalt zich dan elke dag voor een week of drie.
Direct na aankomst in La Paloma zetten we onze tenten op en gingen we naar het strand. Het was vloed in de Atlantische Oceaan. Zonder me te bedenken deed ik mijn kleren uit en sprong – voor het eerst in mijn leven – in de Atlantische Oceaan om een kwartier of drie te spelen met de golven. Onderstroom? Who cares?
De caipirinha’s bevielen uitstekend, ware het niet dat Perlita er een beetje dronken van werd. De disco hebben we dan ook niet meer gehaald.