“We’re going to the Cropredy Festival”, stond er al maanden op de sticker op de voorruit van mijn auto te lezen. En op woensdag begon onze tocht naar dit prachtige dorpje in Oxfordshire. Hoe ver zuidwaarts we die dag zouden komen, konden we niet inschatten. Ik gebruik al lang niet meer de routeplanners op internet die altijd een overoptimistische schatting van de reistijd geven en het daarnaast altijd presteren minstens één belangrijke afslag niet op de routebeschrijving te vermelden. Met een grote kaart van Engeland op de motorkap besloot ik mijn eigen route te plannen.
Met enkele welverdiende pauzes (de eerste al na ruim twee uur, ik geloof dat ik toen een minuutje of twintig geslapen heb met muziek van Star One op de achtergrond, terwijl Jaap ondertussen een thermos koffie zette, verruilden we allengs het bergachtige Schotse landschap voor het ietwat vlakkere Noord Engeland. Nog een laatste maal deden we boodschappen bij een Schotse mini-supermarkt (de doughnuts waren in de aanbieding!).
Tegen een uur of negen ’s avonds, ruim twaalf uur nadat we uit Strontian waren vertrokken, arriveerden we in Banbury, de voorlopige eindbestemming van onze reis. Daar zochten we een uur of wat tevergeefs naar een fish-‘n-chippie, vonden uiteindelijk een take-away-Pakistaan die geen fish, maar wel chips maakte en bestelden daar een hamburger, een döner en een portie friet en verorberden dat in de auto. Nog ruim op tijd voor last orders besloten we in een pub nog wat te drinken, alvorens naar het Cherwell service station, 8 mijl ten zuiden van Banbury, te rijden om daar te overnachten. In de auto.
In tegenstelling tot Jaap kan ik nooit slapen in de auto. Althans, nooit lang. En woelen kan ook niet echt, als je in je chauffeursstoel ligt. Al snel besloot ik in de laadruimte van de bestelwagen te gaan liggen, boven op al onze spullen. Het sliep beroerd, maar het sliep in ieder geval. De volgende ochtend werden we in een beslagen Ford Escort wakker.