Een nieuw station

De nieuwe reizigersstunnel in Breda

Hartstikke trots, dat ben ik. Trots op mijn geboortestad, op mijn wijk, waar dit is gebouwd en op onze mensen. En met onze mensen bedoel ik uiteraard de vele medewerkers van de gemeentelijke organisatie – Bertwin niet in de laatste plaats – maar zeker ook de bouwers buiten en alle andere mensen die ik vergeet te noemen. Of het nou de inzet van Veolia is, inclusief de kritische noot die door hen gisteren aan mijn vergadertafel werd geuit, of de bewoners van de Belcrum, die de laatste jaren behoorlijk wat last hebben gehad van de bouwactiviteiten, maar het stilzwijgend ook fantastisch vinden dat ‘hun’ station eindelijk open kan. En ik wil de rol van Alfred Arbouw zeker niet ongenoemd laten.

Vanochtend half negen. Ik fiets langs de Terheijdenseweg naar het nieuwe station. De fietsverklikkers bij de verkeerslichten aan de Belcrumzijde van het viaduct lijken het niet te doen. Ik ben wel wat gewend als fietser, dus trek me voor deze keer niet te veel aan van het rode licht. Ik heb immers een trein te halen.

Ik heb het station zien groeien de afgelopen jaren. Als reiziger èn als bestuurder. Acht dagen eerder nog had ik met Bertwin een uitgebreide ronde gedaan. Er was nog zoveel onaf. Gelukkig waren we vorige week vrijdag nog drie zo’n werkweken verwijderd van het moment van opengaan. Chinese bouwtempo’s, maar dan in Breda.

Maar vanochtend wilde – en was ik gedwongen – het nieuwe station als reiziger te ervaren. Ik zette mijn fiets onder de balkonnetjes en zag Peter als de pater familias een ploeg jongens en meiden aansturen die de bezoekers moesten helpen met het vinden van hun nieuwe weg. In Via Breda-hesjes. Waarom ik mijn fiets niet in de gratis bewaakte stalling zette, vroeg hij me. Ik was haast vergeten dat we dankzij onder andere John en Tom ook dat te elfder ure nog hadden binnengesleept. Maar ik had een trein te halen, dus laat maar.

De informatieschermen lieten het afweten. Op de schermen stond een testbeeld, of onontcijferbaar computergebrabbel dat waarschijnlijk informatie gaf over de exacte plaatsbepaling van het informatiescherm in het centrale NS-netwerk. Of zouden ze van Pro Rail zijn? Of misschien wel tien procent van ons? Zou de pers er lullig over doen? Ik besluit mijn geluk te proberen op het perron tussen spoor 7 en 8 en check in bij de gloednieuwe poortjes. Yes, het werkt!

Shit, ik moet op spoor twee zijn voor mijn IC, zo blijkt uit de boodschap via de omroepinstallatie. Het enige spoor dat nog niet via de nieuwe ingang te bereiken is. Alles richting Tilburg gaat de komende weken nog via dat spoor, concludeer ik, en niet alleen de IC naar ’s Hertogenbosch. Ik haast me naar de traverse en passeer ondertussen de trappen van de oude onderdoorgang. Oh ja, die is vandaag ook nog open, bedenk ik en draai om. Helaas klinkt onderwijl het fluitsignaal van mijn trein. Gemist. Nog een half uurtje genieten van de nieuwe stationshal. Bepaald geen straf.

Dan toch maar de fiets in de bewaakte stalling. Onwennig loop ik met mijn fiets naar de nieuwe plek. Inchecken en doorlopen. Naar de uitgang is het even zoeken. Het blijken de deuren te zijn die ik aanzag voor nooduitgangen. De dame van de stalling wijst vrolijk de weg. Ook bij haar niets dan enthousiasme. Via de uitgang stuit ik op de door Reinout uitgekozen afdrukken van glasnegatieven van historisch Breda.

Naar de vertrouwde gezichten van de broodjeszaak. Ik ken de mensen al jaren. Zij mij wellicht ook. Ze zijn druk in de weer, maar nog niet open. Zou het iets met de late goedkeuring voor de ingebruikname te maken gehad hebben? „De broodjes liggen nog in de oven”, is het korte antwoord. „Jammer”’ antwoord ik, „ik was graag de eerste klant geweest”, maar een taxi-chauffeur was me eerder die ochtend al voor geweest voor een warme kop koffie,

Dan maar een broodje bij de Appie to go. Waar je zelf kan scannen èn afrekenen, waarna een computerstem je bedankt voor de gedane boodschappen. Ik kan een glimlach niet onderdrukken. Het lijkt verdorie wel Star Trek.

Het wordt tijd om de volgende trein te halen. Terwijl ik door de nieuwe hal richting het perron tussen spoor 5 en 6 loop, kom ik een jongetje tegen. Hij moet naar de bussen. De wegwijzers met hun witte hesjes wijzen hem naar de traverse. „Ik neem hem wel mee”, zeg ik, en fluister het jochie toe dat ik een snellere weg ken. Via het perron tussen spoor 5 en 6 loods ik hem naar de oude tunnel en vertel hem trots over het nieuwe station, alsof ik het zelf gebouwd heb. „Dit is de laatste keer dat je deze tunnel kunt zien, want vanaf morgen is de oude hal gesloten.” Het jochie haalt zijn schouders op: „het nieuwe station is toch veel mooier.” In de tunnel leg ik hem uit dat de bussen vanaf zondag ook aan de Belcrumkant stoppen. Veel handiger, want hij woont zelf in de Belcrum. Hij bedankt me voor de route en rent naar zijn bus.

De oude hal is leeg, op een rij van twintig mensen na die voor de enig overgebleven automaat staan om hun chipkaart op te laden. Wellicht was het niet zo handig om aan de centrumkant de automaten al weg te halen. Zolang spoor twee nog in gebruik is voor de treinen naar het oosten, zouden daar eigenlijk wel NS-automaten moeten staan.

Alles goed geregeld? Nee dus, maar dat hoort er nu eenmaal bij. Ik denk aan het enthousiasme, waarin zoveel mensen hebben gewerkt en nog zullen werken aan het station. Het loont, het is een pareltje. Ik denk aan de woorden van Koen van Velzen van vorige week, toen hij in naar een groep bouwvakkers keek die in de nieuwe stationshal stond. „de verlichting is goed, de mensen zien er mooi uit.” Hij heeft gelijk, de mensen zien er mooier uit in Via Breda. Eigenlijk net zo mooi als het gebouw zelf.

En ja, daar ben ik best wel trots op.

De nieuwe wethouder

En dan ben je dus ineens wethouder. Nogal onverwacht, nadat voorganger Wilbert Willems drie weken geleden besloot zijn portefeuille ter beschikking te stellen.

Een week later was ik, na tien jaar raadslid te zijn geweest, ineens geen volksvertegenwoordiger meer, maar dienaar van diezelfde raad. “Weer eens wat anders”, noemde ik dat, net voor mijn benoeming, in één van de laatste interviews met een journalist waar niet een afgezant van de afdeling communicatie bij aanzat.

Sinds de benoeming heb ik mijn agenda volledig uit handen moeten geven aan Marian, één van de medewerksters van het bestuurssecretariaat. En kom ik zelf nauwelijks meer aan schrijven toe. Dat mag ik, als wethouder, aan de ambtelijke staf overlaten. Net zoals ik voor de coördinatie van tal van zaken in Marc een loyale en hardwerkende beleidsmedewerker heb. Aan mij de nobele taak om gedurende de tot nog toe minimaal twaalf uur durende werkdag met enige souplesse van onderwerp naar onderwerp te springen en in mijn hoofd tegelijkertijd een veelheid van dossiers in de lucht te houden. Een uitdaging, maar dan wel een heel enerverende.

“Was je er aan toe?”, vroeg iemand me laatst. De vraag verraste me enigszins. Ik denk niet dat iemand ooit helemaal kan inschatten waar ‘ie aan begint, met het aanvaarden van zo’n klus. Maar nog belangrijker: een politieke functie moet niet iets zijn van carrièrejagers. Een politicus moet staan voor de functie die hij vervult, niet handelen vanuit de positie die hij hoopt te bereiken.

Na twee weken durf ik met gepaste terughoudendheid wel te beweren dat ik er wel klaar voor was, een bestuurlijke functie. Het is een grote persoonlijke uitdaging die ik vol overgave aanga. Opdat ik niet teleur zal stellen. Ik ben het aan de stad verplicht.

De enige kleur Groen is Groen

Diepgroen of helder Groen? Het stellen van die vraag werpt de suggestie op dat GroenLinks moet kiezen tussen een stevige Groene agenda of een cafeïnevrije light-variant. Het is een schijnkeuze. Er is maar één staalkaart voor groene idealen, de rest is turquoise. Nepgroen.

natuurbos

Diepgroen of helder Groen? Het stellen van die vraag werpt de suggestie op dat GroenLinks moet kiezen tussen een stevige Groene agenda of een cafeïnevrije light-variant. Het is een schijnkeuze. Er is maar één staalkaart voor groene idealen, de rest is turquoise. Nepgroen.

We schrijven 30 juni 2012. Paulus de Wilt verdedigt op het congres een amendement op het verkiezingsprogramma om te streven naar een reductie van de uitstoot van broeikasgassen met veertig procent in 2020. Het partijbestuur ontraadt het wijzigingsvoorstel, want „met dit standpunt manoeuvreren we ons naar de politieke zijlijn”. Niemand minder dan Bas Eickhout wordt ingezet om uit te leggen dat een uitstootreductie van dertig procent politiek het maximaal haalbare is. Het congres stemt het amendement weg.

Het bovenstaande voorbeeld is veelzeggend. De al met al niet meer dan enkele minuten durende scene illustreert hoe de politieke werkelijkheid het kader is geworden van ons idealistische denken. Wanneer dertig procent reductie in Europees verband het maximaal haalbare is, is dat voor ons het nastrevenswaardige doel geworden. Dat is, behalve opzienbarend, ook fundamenteel verkeerd. Het compromis van anderen kan niet het ijkpunt van ons ideologische denken zijn, maar hooguit het uitgangspunt van het politiek handelen van onze vertegenwoordigers. Meer dan dertig procent reductie in 2020 is politiek niet haalbaar, was het argument. Het argument had moeten zijn: minder dan veertig procent reductie is klimatologisch niet haalbaar. Een stevige inzet op vergroening, ook op korte termijn, is noodzakelijk om de ecologische balans van onze planeet niet volledig en langdurig te laten kantelen. Er zijn geen nieuwe IPCC-onderzoeken of Stern-rapporten nodig om dat te bevestigen. Die wetenschap had de leidraad voor ons ideologische standpunt moeten zijn.

Pick your battles
Er is maar één kleur Groen, namelijk die van het milieutechnisch noodzakelijke. Elke agenda die minder ver reikt, is niet toekomstgericht en dus niet houdbaar. Maar dat wil nog niet zeggen dat de GroenLinkse agenda er één is van hardliners. Onderdeel van het politieke proces is immers dat men soms genoegen kan nemen met een uitkomst die minder verregaand is dan het nastrevenswaardig ideaal, maar verder gaat dan de uitgangssituatie. Sterker nog, het is in zekere zin het bestaansrecht van een politieke beweging: een partij met een programma vol politiek haalbare doelen kan zichzelf na de eerste onderhandelingsronde opheffen omdat de kroonjuwelen stuk voor stuk zijn binnengehaald. Stevige onderhandelingseisen plaatsen een partij niet aan de politieke zijlijn, maar in het epicentrum van de onderhandelingen.

De Groene agenda vraagt wel om keuzes. Laat ons kiezen voor het aanpakken van de wezenlijke problemen van klimaatverandering, luchtvervuiling en bodemuitputting. Dat betekent ook dat we ons op micro-niveau in Nederland soms iets minder blind moeten staren op het beschermen van elke individuele kamsalamander en elke vierkante meter natuur die toch wel elders gecompenseerd kan worden. Niet omdat groene ruimte en biodiversiteit onbelangrijk zijn. Maar wel omdat de natuur die Nederland rijk is zonder uitzondering door mensenhanden is aangelegd. En dus ook verplaatst kan worden. GroenLinks, pick your battles. Bescherming van de relevante natuurgebieden die er echt toe doen en bescherming van de toekomst van de planeet zijn de kernpunten van de enige agenda die zich Groen mag noemen.

Dit artikel is gepubliceerd op Bureau de Helling, het wetenschappelijk bureau van GroenLinks, en is geschreven in het kader van het actuele debat over de politieke keuzes van GroenLinks.

Vragen rond vertrek Van Es

Na Partijleider Sap en het voltallige Partijbestuur geeft nu ook Andrée van Es haar functie terug. Van Es was aangetrokken als voorzitter van de commissie die de aanloop naar de verkiezingen en de dramatische uitslag voor GroenLinks moest evalueren. Waarom moest Van Es ineens weg?

André van Es

Na Partijleider Sap en het voltallige Partijbestuur geeft nu ook Andrée van Es haar functie terug. Van Es was aangetrokken als voorzitter van de commissie die de aanloop naar de verkiezingen en de dramatische uitslag voor GroenLinks moest evalueren. Waarom moest Van Es ineens weg?

Van Es geeft haar voorzitterschap terug, zo zegt ze, omdat er gesuggereerd werd dat zij als voorwaarde voor haar voorzitterschap gesteld zou hebben dat Jolande Sap zou moeten opstappen. Zelf ontkent ze pertinent die voorwaarde gesteld te hebben. Wel heeft ze in de afgelopen weken in een persoonlijk gesprek aangegeven dat het haar verstandig leek als zowel Sap als partijvoorzitter Weening zouden opstappen. Dat laatste heeft met het opstappen van Sap uiteraard wel een extra lading gekregen, zeker met de schimmige rol van collega-wethouder Van Poelgeest in dat proces in het achterhoofd.

Het hebben van een mening over de houdbaarheid van een partijvoorzitter an sich diskwalificeert iemand niet voor het doen een onderzoek naar de oorzaken van deze nederlaag. Het hebben van een mening hoeft integer handelen immers niet in de weg te staan. Ze geeft in haar verklaring wel aan dat ze na aanvaarding van het voorzitterschap in een persoonlijk gesprek aan zowel Sap als Weening kenbaar heeft gemaakt dat in haar opinie persoonlijke consequenties na deze nederlaag voor beiden niet te voorkomen waren. Vanuit de politieke traditie waaruit Van Es voortkomt, lijkt dat een logische mening, ware het niet dat Van Es, zelf lijsttrekker van de PSP sinds 1985, na de desastreuze verkiezingen van 1986 waarbij de partij twee van de drie zetels verloor, gewoon in de Kamer bleef zitten. Al met al schaar ik deze persoonlijke ontboezeming voorlopig in de categorie ‘beetje dom’.

Aftreden van Van Es was dus niet noodzakelijk geweest. Haar naam is ook nooit genoemd in het rijtje van ‘Partijtoppers’: wethouders, fractievoorzitters en partijvoorzitter die in een heimelijk overleg druk hebben proberen uit te oefenen op Sap om af te treden en dit vervolgens ook hebben laten lekken. Sterker nog, het vertrek van Van Es is zelfs schadelijk. Ten eerste voor het verdere functioneren van de commissie die haar werk al heeft opgepakt en nu halverwege het traject op zoek moet naar een nieuwe voorzitter. Ten tweede voor de uitstraling van de partij. In de publiciteit blijft het nu rommelen binnen GroenLinks en daar houden leden en kiezers -terecht – niet van.

Het aftreden van de redelijk onomstreden Van Es lijkt onnodig, onwenselijk en derhalve ook onverstandig. Tenzij de verklaring van de Commissie Van Es slechts een smal deel van de werkelijkheid weergeeft. En dan rijst de vraag wat het werkelijke verhaal is achter het vertrek van Van Es. En dan zijn er ineens een hoop scenario’s denkbaar. Zo kan een relatief onschuldige verklaring zijn dat de werkverhoudingen tussen Van Es en de rest van de commissie niet optimaal zijn. Het kan ook zijn dat Van Es een veel grotere rol heeft gehad in het aansturen op het aftreden van Sap dan dat zij in haar verklaring zelf toegeeft en dat iemand gedreigd heeft haar rol daarin te openbaren. Er is enige aanleiding dat te veronderstellen. Want naast haar Amsterdamse collega Van Poelgeest waren ook de beide Utrechtse wethouders Frits Lintmeijer en Mirjam de Rijk aanwezig. Uiteraard was Van Es, toen al benoemd als voorzitter van de evaluatiecommissie er niet bij. Maar de lijntjes zijn kort. Wellicht heeft zij wel degelijk geprobeerd ook via die weg te koersen op het aftreden van Sap.

Een ander scenario, dat overigens een zeer verrassende wending zou geven aan het hele verhaal, is dat Van Es na hetgeen er de afgelopen week binnen GroenLinks is gebeurd, een bredere opvatting van haar onderzoeksvraag heeft ontwikkeld. Wellicht had zij de ambitie om ook de gebeurtenissen te onderzoeken die geleid hebben tot het aftreden van Sap. Inclusief het in kaart brengen van de netwerken die daarbij horen. En inclusief het lekken aan de pers. Dat zou de leden van de zelfbenoemde partijtop niet alleen in grote verlegenheid kunnen brengen, het zou een aantal van hen dermate beschadigen dat ook zij mogelijk het veld zouden moeten ruimen. In zo’n geval zou het niet ondenkbaar zijn dat de onzichtbare hand van de inmiddels flink uitgedunde partijtop ook in dit vertrek een kwalijke rol heeft gespeeld.

Als ik, tot slot, toezichtsraad en de voormalige commissie Van Es een advies mag geven: ga niet op zoek naar een nieuwe voorzitter. De huidige commissie heeft genoeg capabele leden, Olof van de Gaag bijvoorbeeld, om de rol van Van Es over te nemen. Eventueel kan er omwille van de werkdruk dan een regulier lid aan de commissie worden toegevoegd. En breng vooral ook in kaart wat er in de vier weken na de verkiezingen precies is gebeurd.

Opgestapt. En dan nu aan het werk.

Drie weken na de meest historische verkiezingsnederlaag is de boel bij GroenLinks alsnog geklapt. Een zeer selectief groepje prominenten binnen GroenLinks heeft in een heimelijke bijeenkomst het vertrouwen in Jolande Sap opgezegd en heeft op zijn minst één iemand dit laten lekken naar de pers. Het gevolg: een opgestapte partijleider, verontwaardiging in de geledingen en vervolgens een opgestapt bestuur. Het is hoog tijd voor een discussie over de partijcultuur en over de kern van onze idealen.

Drie weken na de meest historische verkiezingsnederlaag is de boel bij GroenLinks alsnog geklapt. Een zeer selectief groepje prominenten binnen GroenLinks heeft in een heimelijke bijeenkomst het vertrouwen in Jolande Sap opgezegd en binnen dat groepje heeft op zijn minst één iemand dit laten lekken naar de pers. Het gevolg: een opgestapte partijleider, verontwaardiging in de geledingen en vervolgens een opgestapt bestuur.

Over de vraag of Jolande Sap houdbaar was als partijleider kan verschillend gedacht worden. Maar los van de uitkomst kan ik niet anders dan stellen dat de beslissing het vertrouwen in haar op te zeggen overhaast is genomen. Er was geen directe urgentie een eventuele leiderschapsdiscussie juist nu te voeren. Waar de partij vooral behoefte aan had en heeft was enige rust. Maar ‘de partijtop’, een zelfbenoemd clubje prominenten dat naast de voorzitter Heleen Weening kennelijk bestaat uit Judith Sargentini, Tof Thissen, Maarten van Poelgeest, Frits Lintmeijer en Mirjam de Rijk, kon dat geduld kennelijk niet opbrengen. De scherven van dat ongeduld liggen inmiddels voor iedereen breeduit zichtbaar op straat.

De gang van zaken roept wel wat vragen op. De meest prangende is wel hoe het heeft kunnen gebeuren dat een zeer select groepje mensen buiten de echt relevante gremia van congres en partijraad om, zulke ingrijpende processen in gang kunnen zetten. Uiteraard is het logisch dat functionarissen binnen de partij elkaar met enige regelmaat opzoeken. Maar het besef dat deze groep niet noodzakelijkerwijs representatief is voor de vorige week nog 27.000 leden van de partij, ontbreekt kennelijk, getuige het feit dat deze partijtop alle democratische organen binnen de partij verder buitenspel zetten. Het is namelijk maar zeer de vraag of de leden van GroenLinks behoefte hebben aan de afrekencultuur die binnen het clubje partijtoppers kennelijk leefde.

Inmiddels zit GroenLinks zonder leiding. Er is geen partijleider en geen bestuur. Vooral die laatste leemte moet snel worden opgelost. Aan een interim-bestuur is het dan zaak om binnen afzienbare tijd een congres te organiseren. In aanloop naar en op dat congres moeten er wat mij betreft, naast de evaluatie van de commissie Van Es, twee belangrijke discussies gevoerd worden: over partijcultuur en over herbronning.

De discussie over de partijcultuur moet gaan over de wijze waarop beslissingen tot stand komen. GroenLinks wil een open en transparante partij zijn. Zowel naar buiten als, nog wezenlijker, intern. Daar passen geen informele machtsstructuren bij die het mandaat dat een congres aan een partijleider heeft gegeven dermate kan beschadigen dat het aanblijven van de partijleider onmogelijk wordt. Daarmee saboteert een informeel overleg een door het hoogte orgaan van de partij gemaakte keuze. Dat er overlegt wordt is prima, maar fundamentele keuzes horen daar niet te worden gemaakt. Kennelijk voorzien de huidige partijorganen onvoldoende in een behoefte met een breed samengesteld aantal leden te klankborden. Er moet dus nagedacht worden over een formele, toetsbare en controleerbare wijze waarop dit vormgegeven kan worden. Er zijn genoeg lokaal betrokken leden, bestuurders of volksvertegenwoordigers die meer dan bereid zijn tijd en energie in een dergelijke nieuwe structuur te stoppen.

Een ander onderdeel van de partijcultuur is de wijze waarop we, en dan doel ik op het gehele actieve kader, omgaan met meningsverschillen. De laatste jaren is er in toenemende mate verdeeldheid ontstaan over de koers, met name op een aantal sociale thema’s. Er is, grofweg, een vleugel van vernieuwingsdriftigen en een vleugel standvastigen. Die vleugels zijn op een goed moment zelfs verworden tot kampen, waarbij het steeds moeilijker lijkt te worden de brug tussen die kampen te slaan. Leden van het ene kamp voelen soms zelfs weerzin tegen woordvoerders van het andere kamp. Dat leidt tot interne polarisatie, soms tot openbare terechtwijzingen, bedoelde of onbedoelde beschadiging van mensen en leidt af van de gezamenlijke idealen die ons als GroenLinksers binden. Ook dat is onderdeel van de partijcultuur geworden en daar moeten we vanaf.

De vleugels binnen de partij moeten worden verenigd. Dat lukt niet door voor eens en voor altijd te besluiten voor welk van de twee visies we kiezen. Het zal waarschijnlijk leiden tot een nipte winst voor de vernieuwinsdriftigen, waarbij de andere helft van standvastigen gedesillusioneerd zal kiezen voor een oppositierol in de partij of de partij zelfs zal verlaten. Maar de tegengestelde uitkomst is ook mogelijk, met een exodus van mokkende vernieuwingsdriftigen als gevolg. Het wordt tijd een inhoudelijke koers te gaan varen die meer uitgaat van consensus tussen de twee groepen. Vernieuwing van de arbeidsmarkt, om maar een voorbeeld te noemen, prima! Maar dan wel met voldoende waarborgen waardoor ook de standvastigen oprecht enthousiast worden van de oplossingsrichting die we voorstaan. En laten we in de oplossingen dan eens niet verzanden in het optuigen van de ingewikkelde systemen waar linkse ideologen vaak zo goed in zijn.

Uiteindelijk zal de herbronning ook moeten leiden tot een nieuwe communicatiestrategie. Het verhaal van GroenLinks zal, ook na herbronning, op punten altijd een complex verhaal blijven, zelfs als we alle ingewikkelde oplossingsconstructies vermijden. Maar ook complexe verhalen kun je prima uitleggen, al lijken we daar de laatste jaren niet meer zo goed op te scoren. Dat betekent ook dat we soms misschien eens wat minder energie moeten stoppen in een tot op de komma nauwkeurige tegenbegroting en weer wat meer tijd moeten nemen om ons verhaal op straat aan de man te brengen.

Blijft de kwestie van de partijleider over. Ik durf de stelling aan dat we die even niet nodig hebben. Ik herinner me Peter Lankhorst, die na het vertrek van Ria Beckers in 1993 een jaar lang uitstekend leiding gaf aan de fractie. Laat Bram van Ojik de komende jaren maar op zo’n zelfde wijze leiding geven aan de fractie, zonder direct de positie van politiek leider te claimen. Laten we daarbij eerlijk zijn: een kleine fractie van vier leden is een te kleine selectievijver voor de toekomstige partijleider. Laat GroenLinks de komende jaren eens de ruimte nemen om in aanloop naar de volgende Tweede Kamerverkiezingen een leider te kiezen via een goed opgezet referendum. Een leider die uit de huidige fractie komt, of daarbuiten. Ik ben er van overtuigd dat we daarmee het beeld van GroenLinks ook naar buiten toe op een positieve wijze kunnen kantelen.

Welkom, president Gauck

Duitse hoogwaardigheidsbekleders zijn nog altijd niet welkom op de nationale herdenking op de dam. Helaas, want wat is er nu mooier dan dat Duitsers en Nederlanders samen de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en daarna herdenken. Gelukkig is dit jaar wel de Duitse president Gauck wel welkom om de bevrijdingslezing te geven tijdens de officiële plechtigheid op bevrijdingsdag, die dit jaar in Breda plaats vindt. Maar, wederom, helaas is daar nu ook weer ophef over.

De Vluckt, van Hein Koreman

Duitse hoogwaardigheidsbekleders zijn nog altijd niet welkom op de nationale herdenking op de dam. Helaas, want wat is er nu mooier dan dat Duitsers en Nederlanders samen de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en daarna herdenken. Gelukkig is dit jaar wel de Duitse president Gauck wel welkom om de bevrijdingslezing te geven tijdens de officiële plechtigheid op bevrijdingsdag, die dit jaar in Breda plaats vindt. Maar, wederom, helaas is daar nu ook weer ophef over.

Arthur Graaff, hoofdredacteur van de oorlogssite nieuwswo2.tk, is vandaag een actie begonnen tegen de komst van bondspresident Gauck. Zijn stelling: zolang de in 1952 uit de Bredase koepel ontsnapte oorlogsmisdadiger Klaas Carel Faber nog altijd op vrije voeten leeft in Duitsland, is de Duitse bondspresident niet welkom in Breda.

Laat ik voorop stellen dat ik van mening ben dat, hoge leeftijd of niet, de ex ss-er Faber die 22 moorden op zijn naam heeft staan, zijn straf dient uit te zitten. Dat kan in Nederland, waar hij tot levenslang was veroordeeld maar in 1952 uit de Bredase koepel wist te ontsnappen, maar dat kan wat mij betreft ook in Duitsland. Eerdere verzoeken van Nederland hebben tot nog toe echter niet tot uitlevering van de van oorsprong Nederlandse Duitser geleid.

Graaff vind het dan logisch om Gauck als persona non grata te verklaren in Breda. Daar gaat hij echter te ver. Dat Faber nooit is uitgeleverd, is immers in eerste instantie een juridische kwestie. Een verzoek van Nederland uit 1953 werd afgewezen door de rechtbank in Düsseldorf. In 1957 werd Faber opnieuw vrijgesproken. En, hoe walgelijk het verleden van Faber ook is en hoeveel vraagtekens de uitspraken uit die tijd ook oproepen, een algemeen geldend rechtsprincipe is nu eenmaal dat men niet makkelijk twee maal voor hetzelfde feit berecht kan worden.

Daarnaast wringt er nog een ander democratisch principe. De Nederlandse politiek kan via allerlei drukmiddelen, zoals het terugtrekken van de uitnodiging aan Gauck, de Duitse politiek proberen onder druk te zetten om alsnog een uitlevering te forceren. Nog los van de vraag of dat de meest effectieve methode is om dat doel te bereiken, verhoudt het middel van de politieke druk tot uitlevering zich maar moeizaam met de scheiding tussen de politiek-bestuurlijke (wetgevende en uitvoerende) machten enerzijds en de rechterlijke macht anderzijds. Een uitvoerend minister kan opdracht geven aan het openbaar ministerie om iemand vervolgd of uitgeleverd te krijgen, maar het is een onafhankelijke rechtbank die dit uiteindelijk beoordeelt op grond van de in de casus geldende wetgeving. De wetgevende macht kan andere wetten doorvoeren, maar die zijn in een fatsoenlijke rechtstaat niet zomaar met terugwerkende kracht toepasbaar.

De eis van Graaff aan de Bredase politici om kenbaar te maken dat Gauck op bevrijdingsdag niet welkom is om daarmee de uitlevering van Faber te forceren, staat welbeschouwd dus haaks op de principes van de democratische rechtstaat die we tijdens bevrijdingsdag nu juist vieren. En is het centrale thema van de bevrijding met daaropvolgende opbouw van een democratische rechtstaat in Nederland, maar ook in Duitsland, niet juist dat deze principes ten enenmale prevaleren boven gevoelens van vergelding? Of, anders gezegd, dat het recht alleen dan recht kan zijn wanneer op iedereen dezelfde rechtsregels van toepassing worden verklaard, oorlogsmisdadiger of niet?

Helemaal pijnlijk is het daarbovenop nog eens dat het nu bij uitstek de persoon van Joachim Gauck is die door Graaf als persona non grata wordt gezien. Gauck heeft tijdens zijn leven in het totalitaire Oost-Duitsland altijd stelling genomen tegen het communisme en voor mensenrechten. Als politicus maakte hij zich sterk voor het berechten van de verantwoordelijkheden van de vele misdaden onder het communistische regime. Dat nu juist een tegenstander van totalitaire ideeën, of ze nu voortkomen uit het nationaalsocialisme of het communisme, zal juist hij voelen hoe pijnlijk het is dat sommige handlangers van dergelijke regimes nog altijd vrij rondlopen. De Graaff stelt weliswaar dat het niet Gauck als persoon is, die wat hem betreft onwelkom is, maar ‘slechts’ in de functie van bondspresident, maar die stelling houdt weinig stand gezien de naam die Graaff voor zijn actie gekozen heeft: „Glauck niet, Faber wel”.

De raderen van een democratische rechtstaat draaien stroef. En in de kwestie Faber hebben rechtbanken in het verleden wellicht de verkeerde uitspraken gedaan. Desondanks moeten we vertrouwen hebben in de principes en de werking van de democratische machine. Deze principes opzij zetten om het uitleveren van oorlogsmisdadigers te versoepelen, zou een onverteerbare buiging in de richting zijn van een regime waar we met de bevrijding hoopten voor altijd van af te zijn.

Zondagmiddag laat

De barman draait enthousiast het ene Nederlandse nummer na het andere. Mooie nummers. Boudewijn de Groot, Jules de Korte. En, vooruit, Armand. Met zijn vijven zitten we aan de bar en zingen enthousiast mee. Het is zondag heel laat in de middag. De kleine wijzer van de wandklok staat op tien.

Fragment van 'Malle Babbe' van Frans Hals
Fragment van ‘Malle Babbe’ van Frans Hals

De barman draait enthousiast het ene Nederlandse nummer na het andere. Mooie nummers. Boudewijn de Groot, Jules de Korte. En, vooruit, Armand. Met zijn vijven zitten we aan de bar en zingen enthousiast mee. Het is zondag heel laat in de middag. De kleine wijzer van de wandklok staat op tien.

Het zijn allemaal nummers van ver voor mijn tijd. Maar ergens ook weer niet. Mijn jongste oom had een kast vol cassettebandjes waar ze allemaal op stonden: de liedjes van Boudewijn de Groot, Astrid Nijgh, Klein Orkest, Elly en Rikkert. In mijn herinnering heb ik ze stuk voor stuk gekopieerd. En kapot gedraaid.

Ik hoor de muziek en denk terug aan de tijd dat ik de nummers voor het eerst hoorde. De composities van Boudewijn de Groot, de poëtische teksten van Lenneart Nijgh. Ik was kind en wist niet dat zulk moois bestond. Maar het gevoel van ontdekking is verdwenen. Het heeft plaatsgemaakt voor herkenning. De spanning is weg.

Een gevoel van melancholie vult de ruimte. Maar het deert niet, het maakt niet verdrietig. Ik bestel nog een Hoegaarden en drink op Malle Babbe. Dit is vrolijke melancholie.

 

Babymoord

Waar blijft de morele verontwaardiging? Ik vraag het me al twee dagen af. Maar het is rustig op twitter en op de opiniepagina;’s van de kranten. En dat vind ik verontrustend. Als twee ethici in een artikel naar voren brengen dat postnatale abortus zou kunnen worden toegestaan, verwacht ik een spontane uitbraak van volkswalging.

In het artikel ‘After-birth abortion: why should the baby live?’ schrijven  bio-ethicus Alberto Giubilini en ethicus Francesca Minerva kort gezegd dat er geen noemenswaardig moreel verschil zit in het aborteren van een foetus en  een pasgeboren baby. In beide gevallen gaat het om potentieel leven, zo stellen de acteurs, maar nog niet om een volwaardig persoon. Die volwaardigheid koppelen ze aan zelfbewustzijn. Wie niet zelfbewust is, is geen ‘echte persoon’.

Het artikel begint met een situatieschets waarin een ernstig defect, een ziekte, pas na de geboorte wordt geconstateerd. Was deze constatering eerder gedaan, stellen de schrijvers, had gekozen kunnen worden voor een abortus. Waarom zou, wanneer de ‘verborgen gebreken’ pas na de geboorte geconstateerd worden, niet alsnog tot postnatale abortus overgegaan kunnen worden? Nu is deze vraag an sich nog legitiem, al zou ik het dilemma eerder willen scharen onder euthanasie.

Het artikel wordt onsmakelijk, wanneer de schrijvers andere redenen opsommen die mensen kunnen hebben voor het plegen van abortus. Bijvoorbeeld wanneer het syndroom van Down wordt geconstateerd. Ook al kunnen kinderen met een dergelijke handicap zeer gelukkig leven in het verschiet hebben, vormt de opvoeding van deze kinderen een zware last voor de ouders en de samenleving die de economische kosten moet dragen, zo schrijven de auteurs.

Om vervolgens zelfs te claimen dat zelfs zonder dat er sprake is van een handicap, postnatale abortus mogelijk moet zijn. Immers, zo claimen zij, de status van de pasgeboren baby is gelijk aan die van een foetus, er is sprake van potentieel persoon, niet een echt persoon. En aangezien een pasgeboren baby ook geen toekomstambities heeft, is er in feite ook niemand beknot in zijn ontwikkelingsmogelijkheden.

Wat de schrijvers in feite doen is het creëren van een onderscheid tussen de waarde van kinderen en volwassenen enerzijds, en baby’s anderzijds. Baby’s zijn minder waard en mogen dus worden vermoord, wanneer zij een te zware last worden voor de ouders. Letterlijk schrijven ze: het veronderstelde recht van individuen zoals foetussen en pasgeborenen om hun potentieel te bereiken, is ondergeschikt aan de belangen van echte mensen. Het belang van echte mensen kan worden bedreigd door een nieuw kind, zelfs wanneer het kerngezond is, omdat het energie, geld en zorg nodig heeft. Dit maakt levensbeëindiging van een pasgeboren baby legitiem.

Wat bij het lezen het meest in het oog springt, is de onnauwkeurigheid waarmee de centrale stelling wordt onderbouwd. In tegenstelling tot wat de auteurs als uitgangspunt nemen, is er nergens in de wereld regelgeving waarin abortus gedurende de gehele draagperiode van negen maanden is toegestaan. Zelfs in één van de meest liberale landen op dit punt, Nederland, geldt dat dit tot maximaal 24 weken in de zwangerschap is toegestaan. Deze grens is gebaseerd op het moment waarop de foetus buiten de baarmoeder levensvatbaar is. De waarde van het leven wordt dus niet gekoppeld aan de aanwezigheid van zelfbewustzijn of het kunnen hebben van een eigen ambitie, maar op levensvatbaarheid. Aangezien een pasgeborene ook levensvatbaar is, zou een vergelijking van een pasgeborene met een levensvatbare foetus dus opleveren dat in beide gevallen levensbeëindiging onacceptabel is.

Maar het is uiteindelijk niet eens deze onzorgvuldigheid in de redeneertrant van de wetenschappers die een intense en diepgrondige walging bij me oproept. Het is uiteindelijk vooral de laconieke manier waarop gedacht en geschreven wordt over de waarde van het leven die ik abject vind. En ondertussen vraag ik me af waar de maatschappelijke verontwaardiging blijft. De collectieve afkeer. De massale walging.

De Sabbat en het Recht

Raam in de Schneider-synagoge in Galata, Istanbul

Mijn oog viel op een onschuldig ogend berichtje op pagina 6 van het NRC-Handelsblaadje van gisteren. Het OM gaat in beroep tegen een vonnis waarin een orthodoxe Jood is vrijgesproken van een boete van 60 euro voor het tijdens de Sabbat niet bij zich dragen van een id-bewijs. Het bericht eindigt met een citaat van GroenLinks-Kamerlid Tofik Dibi, die het vonnis „de omgekeerde wereld” noemt. Volgens Dibi wordt ‘religie begrensd door de wet’ en niet andersom. Met die uitspraak begaat hij een dubbele denkfout.

Het vonnis van de Haagse kantonrechter dateert eigenlijk al van een week geleden, maar is door de carnavalsdrukte aan mijn aandacht ontsnapt. Wat is er nu precies aan de hand? Op een bewuste vrijdagavond is na zonsopgang een orthodoxe man gevraagd zijn id-bewijs te tonen. De man kon dit niet, aangezien de orthodox-joodse leefregels voorschrijven dat het tijdens de Sabbat niet is toegestaan iets anders bij je te dragen dan de kleding die je aan hebt. Dit voorschrift komt uit het eerste van twaalf tractaten van de Seder Mo’eed, waarin staat voorgeschreven hoe men zich dient te gedragen op bijzondere dagen in het jaar. In dit eerste tractaat, Sjabbat geheten, staat als laatste van de 39 verboden dat het een Jood niet is toegestaan voorwerpen van het private domein naar het publieke domein te dragen, of andersom.

De Joodse man heeft de politie vervolgens toestemming gegeven thuis zijn rijbewijs op te halen en daarmee zijn identiteit vast te stellen. Desondanks kreeg hij later een boete van 60 euro voor het overtreden van de wet op de identificatieplicht. De man tekende daartegen bezwaar aan en uiteindelijk kwam de zaak voor de Haagse kantonrechter. Die oordeelde dat de Joodse man de politie in de gelegenheid had gesteld zijn identiteit gemakkelijk en binnen een uur te controleren en sprak hem vrij van verdere vervolging. Het gevolg: ophef in de Kamer, een OM dat in hoger beroep gaat en onder meer deze reactie van Tofik Dibi: „Het lijkt de omgekeerde wereld. Elke religie is begrensd door de wet en de wet wordt niet begrensd door religieuze overtuigingen”.

Die uitspraak is maar ten dele waar. Allereerst garandeert Artikel 6a van onze grondwet iedereen het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden. Daar voegt datzelfde artikel wel aan toe dat dit recht geldt behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Bij een brede wetsinterpretatie kun je stellen dat hiermee bedoeld wordt dat het een ieder vrij staat een godsdienst te belijden zolang hiermee de rechtsorde maar niet in gevaar gebracht wordt. De Haagse kantonrechter meent dat aan die verantwoordelijkheid, het respecteren van de rechtsorde, tegemoet gekomen is, doordat de man de politie binnen een redelijke termijn in de gelegenheid stelde zijn identiteit te controleren. De rechter: „Van belang hierbij is uiteraard ook dat het wettelijk voorschrift dat de verdachte heeft overtreden slechts een overtreding betreft (dus geen misdrijf) en dat de identiteit van de verdachte op zijn aanwijzing op gemakkelijke wijze binnen een uur kon worden vastgesteld.”

De denkfout die Dibi maakt, is dat het gedrag van mensen, dus ook hun religieuze handelen weliswaar is begrensd door de wet, maar dat deze begrenzing nooit in absolute termen opgelegd mag en kan worden. In het Nederlandse rechtssysteem is de rechter er immers niet alleen om de wetsteksten te interpreteren en toe te passen, maar ook om de omstandigheden van een overtreding mee te wegen. Zou een rechter dit niet doen, kunnen we voortaan net zo goed een computer alle rechterlijke vonnissen laten uitschrijven. Hier is dus geen sprake van een ‘omgekeerde wereld’, maar van twee botsende werkelijkheden waarbij het aan een rechter is om tot een genuanceerd oordeel te komen. Dibi zou dit als geen ander moeten begrijpen, aangezien juist hij, terecht, pleit voor soepele toepassing van de wet als het gaat om bijvoorbeeld, een kinderpardon voor langdurig in Nederland wonende minderjarige asielzoekers. Te meer aangezien bij de behandeling van de wet op de identificatieplicht in de Tweede Kamer het probleem voor orthodoxe Joden al aan de orde is gekomen en door toenmalig Minister Donner is toegezegd dat de politie in de handhaving van de wet wel rekening zou houden met de speciale positie van deze groep („Er zijn wel uitzonderingen. We hebben het gehad over de problematiek van orthodoxe joden op de sabbat. In dat soort situaties kan ik me voorstellen dat je die mogelijkheid nog geeft bij de handhaving”).

De tweede fout van Dibi is wellicht nog veel belangrijker. Met zijn reactie scheert Dibi namelijk langs, en stapt hij wellicht zelfs over de voor de democratie zo belangrijke scheidingsgrens tussen de machten. Het is, of was in ieder geval lange tijd, usance om als volksvertegenwoordiger geen commentaar te leveren op uitgesproken vonnissen. Dit goed gebruik is in een toenemend gepolariseerd klimaat bij velen weliswaar niet meer erg in de mode, maar van een GroenLinks-politicus verwacht ik beter.

Dibi zou nog kunnen beargumenteren dat zijn commentaar niet was gericht op het vonnis, maar op een kennelijk niet voldoende dwingend omschreven tekst in de wet op de identificatieplicht. Hoewel dit argument op basis van de wetsteksten moeilijk hard te maken is, zou Dibi, mocht dat het geval zijn, dus pleiten voor een strenger omschreven id-plicht. Ook dat is ongeloofwaardig, aangezien GroenLinks bij uitstek de partij is die juist grote moeite heeft gehad met de invoering van deze wet.

Overigens was het niet alleen Dibi die in zijn commentaar op dit vonnis een in mijn ogen dubieuze positie innam. Een Kamermeerderheid van VVD, PvdA, PVV, D66 en GroenLinks heeft opheldering gevraagd aan de minister. Met de tweet van D66-Kamerlid Boris van der Ham als voorlopig dieptepunt: „God boven de wet? Nee. Godsdienst is niets meer dan een van de vele meningen, en is begrensd door zelfde overheidswetten.”

In het huidige politieke klimaat lijkt de seculiere meerderheid een religie gelijk te stellen aan een mening. Terwijl religie gelijk gesteld dient te worden aan een levensovertuiging die verder gaat dan een persoonlijke opinie. Het gaat immers ook om een aangenomen set gedragsregels die in dit geval hun oorsprong vinden in een dieperliggend godsgeloof. De samenleving, en daarmee de wet, dient rekening te houden met en ruimte te bieden aan mensen met een levensopvatting deze na te leven. Daar gaat artikel 6 in de grondwet ook over. Daarmee hoeft aanhangers van religie niet méér rechten of méér vrijheden te worden toegekend dan anderen. Maar erkenning van de benodigde ruimte te kunnen leven volgens de eigen regels, zonder dat daarmee de rechtsorde wordt aangetast, zou niet te veel gevraagd mogen zijn. Zeker niet voor een land waarin de vrijheid van godsdienst zo’n beetje is uitgevonden.

Eeuwig gaat voor Oogenblik

fotorolletje

Best handig natuurlijk, zo’n digitaal fototoestel. Je drukt de foto af en ziet direct het resultaat. En als dat niet bevalt, maak je nog een afdruk, en nog één. Net zolang totdat het resultaat tevreden stemt. De opslagcapaciteit van een flash-kaartje is, voor alle praktische doeleinden, nagenoeg oneindig. De romantiek rondom de fotografie is effectief om zeep geholpen.

Hoe anders was dat nog maar enkele jaren geleden. Een luxe als je op vakantie ging met meer dan twee rolletjes van 36 opnamen. Elke afdruk was zeldzaam, elke foto moest perfect zijn. Scherptediepte, uitkadering en precies de juiste sluitertijd om iets van beweging in de foto te krijgen. En dan, op precies het juiste moment… knip. Zelfs de keuze van de film was een elegant compromis tussen de specifieke kenmerken van de 24 of 36 mogelijke locaties waar de camera uit zijn beschermhoes genomen zou worden. Korrelgrootte, lichtgevoeligheid. Kleur of toch klassiek zwart-wit. En in dat laatste geval, de Ilford HP5 of de FP2? Of toch de Tri-X van Kodak.

Maar nog meer dan het ritueel van kiezen en knippen, was toch vooral het wachten op de afdrukken een oefening in geduld. Het rolletje, mits volgeschoten, werd teruggewonden ingeleverd bij de fotograaf, die er tot soms wel een week over deed voordat de foto’s gereed waren. Thuis aangekomen vormde het pakketje afdrukken de basis van weer een nieuw ritueel. Met een versgezette kop koffie op tafel begon de herbeleving. Hoe anders is dat nu, waar op elke seconde op elke plek wel iets door iemand wordt vastgelegd op weer een nieuwe digitale gadget, om vervolgens massaal op de timeline van facebook te worden gedumpt. Beeldinflatie.

Een analoge foto legt niet een beeld vast. Het vereeuwigt een ogenblik. In mijn fototoestel zit nog een half volgeschoten Kodak Portra. Geduldig wachten wij samen een goed moment af, het rolletje en ik. Om opnieuw te beleven. Met een stevige mok verse koffie.