Het traditionele woensdagoverleg van de fractie, gaat tijdens het reces natuurlijk niet door. In plaats daarvan lijkt echter nu wel het vrijdagoverleg in ere hersteld. Ook deze vrijdag kwamen we in klein verband bijeen om te praten over de ontwikkelingen in de stad.
Eén van de belangrijkste onderwerpen op dit moment is de dreigende sloop van veel woningen in de wijk Wisselaar. Buurtbewoners zitten helemaal niet op deze sloop te wachten. Piet Hein heeft per brief gevraagd om agendering van dat onderwerp in de eerstvolgende commissie VSM. Een ander onderwerp wat nog op de plank lag, was de strengere regels rond de koffieshops, die de burgemeester had voorgesteld. Daarover heb ik de volgende vragen gesteld.
Geacht college,
Met instemming heeft onze fractie kennis genomen van het bezoek dat onze burgemeester heeft gebracht aan de diverse Bredase koffieshops. Eerder dit jaar presenteerde de burgemeester immers een aanscherping van het koffieshopbeleid die niet op de instemming van de meerderheid van de commissie kon rekenen. In Breda kan namelijk gesteld worden dat dankzij de inzet en medewerking van de koffieshophouders er relatief weinig overlast en problemen rond de koffieshops zijn. Dit heeft een aantal raadsleden, waaronder ook van onze partij, kunnen constateren tijdens een bezoek dat zij al eerder brachten aan de Bredase koffieshops. De discussienota met aangescherpte maatregelen kwam derhalve als een verrassing bij zowel de koffieshophouders als bij ons.
Eén van de pijnpunten in de voorgestelde aanscherping was het terugbrengen van het aantal gedoogde koffieshops tot acht. Terecht merken de bonafide koffieshophouders, verenigd in de ABC, dat dit aantal fors onder de landelijke richtlijn van één koffieshop per 16.000 inwoners ligt. Een vermindering van het aantal koffieshops zou een toename van het aantal klanten bij de overblijvende shops tot gevolg hebben, met toename van overlast en wellicht zelfs de oncontroleerbare straathandel tot gevolg. Een scenario waar geen van de betrokken partijen – koffieshophouders, gemeente, omwonenden en bezoekers – baat bij hebben.
Een ander pijnpunt is de opheffing van de gedoogstatus bij het overtreden van de gemeentelijke regels. Uiteraard is onze fractie met U van mening dat koffieshops die zich consequent niet aan de regels houden, gesloten moeten worden. Nu geldt echter de regel dat na een tweede overtreding de ondernemer zijn tent kan sluiten, ongeacht hoe lang geleden die eerste waarschuwing gegeven is. Een voorbeeld is koffieshop ‘De Mediterannee’, die in 2001 een waarschuwing kreeg en vier jaar later opnieuw de fout inging. De rechter heeft dat besluit inmiddels geschorst, mede op basis van het argument dat de eerste waarschuwing inmiddels al wel erg lang geleden was en er in de tussentijd geen overtredingen zijn geconstateerd. Daar komt nog bij dat het koffieshophouders niet altijd verweten kan worden dat zij de fout ingaan, bijvoorbeeld wanneer een minderjarige met een vals identiteitsbewijs, dan wel met behulp van een meerderjarige, drugs koopt in een koffieshop. Het is in onze ogen dan ook niet meer dan redelijk om aan een eerste waarschuwing ook een verlooptermijn te verbinden van bijvoorbeeld twee jaar.
Voorts storen de bonafide koffieshophouders zich ook mateloos aan de handel in drugs die plaats vindt in de diverse growshops. Terwijl de koffieshophouders zich aan strenge regels moeten houden en veelvuldig gecontroleerd worden, lijken de growshops ongestoord hun gang te kunnen gaan. Dat terwijl deze growshops geen gedoogstatus hebben. De transacties die daar plaats vinden onttrekken zich voor een groot deel aan controle van gemeente en politie. Daarnaast treedt juist op deze plekken de zo onwenselijke vermenging van soft- en harddrugs op, terwijl in de gedoogde koffieshops in Breda juist getracht wordt deze twee werelden uit elkaar te houden.
Vervolgens wordt de bedrijfsvoering van de koffieshophouders nog eens extra bemoeilijkt door de eis dat de vergunninghouder altijd in zijn koffieshop aanwezig moet zijn, dan wel binnen korte tijd ter plaatse moet kunnen zijn. Gevolg is dat een koffieshophouder zijn zaak moet sluiten op het moment dat hij met vakantie zou willen. Vanuit de Bredase koffieshops zelf kwam de suggestie om de mogelijkheid te creëren op de vergunning iemand bij te laten schrijven die namens de koffieshophouder kan optreden bij een controle. Deze mogelijkheid bestaat in een aantal andere gemeenten, maar nog steeds niet in Breda.
Tot slot doemt de vraag op in hoeverre het redelijk is om streng toe te zien op de aanwezige hoeveelheid handelsvoorraad. Deze is gemaximeerd op 500 gram. Dat deze landelijke richtlijn geen recht doet aan de werkelijkheid is volstrekt helder. Een koffieshop zet op een drukke dag immers vele malen deze maximaal toegestane hoeveelheid om, zeker wanneer in Breda het aantal shops ook nog eens wordt teruggebracht tot acht. Het enkele keren per dag bevoorraden van de koffieshops brangt extra overlast met zich mee en vergroot de kans op overvallen door derden. In onze ogen zou de maximaal toegestane handelsvoorraad dan ook omhoog mogen.
Bovenstaande overwegingen leiden binnen onze fractie tot de volgende vragen:
1. Is de burgemeester voornemens om in de commissie Algemene Zaken verslag uit te brengen over zijn bezoek aan de Bredase koffieshops en zijn bevindingen met de commissie te delen?
2. Heeft het bezoek van de burgemeester aan de koffieshops geleid tot nieuwe inzichten? Is de burgemeester bereid naar aanleiding van zijn bevindingen en naar aanleiding van de in de commissie AZ van 7 april jl. geuite meningen van de meerderheid van de raad, zijn notitie omtrent het Bredase koffieshopbeleid aan te passen? Zo ja, wanneer kunnen wij die verwachten? Zo nee, waarom niet?
3. Is Uw college bereid om koffieshophouders de mogelijkheid te geven iemand bij te laten schrijven op de vergunning, die bij afwezigheid van de ondernemer deze kan vertegenwoordigen?
4. Is Uw college met ons van mening dat het terugbrengen van het aantal gedoogde koffieshops zal leiden tot onwenselijke zaken als toename van druk en overlast op de overgebleven koffieshops, toename van illegale handel via growshops, toename van straathandel en een verdergaande vermenging van soft- en harddrugs? Is Uw college van mening dat, gezien de landelijke richtlijn hieromtrent, de gemeente Breda tien of elf koffieshops zou moeten hebben?
5. Is Uw college met ons van mening dat het wenselijk zou zijn dat waarschuwingen, gezien de sanctie van beëindiging van de gedoogstatus na een tweede overtreding en gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter in deze, een verlooptijd zou moeten hebben? Met andere woorden: hoe staat Uw college tegenover het idee om overtredingen na verloop van tijd ‘op te schonen’? Indien U hier negatief tegenover staat, welke overwegingen spelen daarbij een rol?
6. Is Uw college op de hoogte van de handel die plaats vindt in of via growshops? Deelt Uw college onze opvatting dat in deze omgeving sneller vermenging van handel in soft- en harddrugs plaats vindt? Waarom treedt het college niet strenger op tegen deze, niet gedoogde handel?
7. Deelt Uw college de opvatting dat het niet reëel is te denken dat een koffieshophouder, gezien het hoge aantal transacties per dag, niet toekan met een maximale handelsvoorraad van 500 gram? Is Uw college bereid minder streng toe te zien op deze richtlijn die is voorgeschreven door het openbaar ministerie? Wordt deze richtlijn van het OM dwingend voorgeschreven, of is het, zoals het woord ‘richtlijn’ impliceert, slechts een aanwijzing? Welke mogelijkheden heeft de gemeente om op dit punt eigen beleid te voeren?
8. Deelt Uw college onze opvatting dat Breda zich gelukkig mag prijzen met een aantal bonafide, welwillende koffieshophouders die op een goede manier invulling hebben gegeven aan hun mede-verantwoordelijkheid voor het positieve drugs-klimaat in Breda ten opzichte van andere steden?
Met vriendelijke groet, namens de fractie GroenLinks,
, Selçuk Akinci