Van de carnaval waren vooralsnog alle dagen aan mij voorbijgegaan. Nu vier ik doorgaans toch geen uitbundig carnaval, maar vandaag begon het een beetje te knagen.
Ik vier al jaren slechts één dag carnaval en dat dan nog op therapeutische basis. Sinds ik, tien jaar geleden woonachtig in York, een jaar heb moeten overslaan, heb ik het virus nooit meer helemaal te pakken gekregen. Op maandag ga ik met mijn vriendengroep op stap om de optocht te zien en daarna te blijven drinken tot op zijn minst één van ons zich kotsend over zijn fiets begeeft. Of iemand anders’ fiets. Dat kan natuurlijk ook.
Je zult mij niet horen afgeven op carnaval. Maar het toppunt van volksverheffing is het ook niet. Ik dacht het dan ook niet erg te vinden dat ik een groot deel van de maandag thuis moest werken. Ik hoopte er vroeger of later wel een punt achter te kunnen zetten, om me nog even bij mijn vrienden aan te kunnen sluiten, maar de werkzaamheden bleken langer te duren dan verwacht.
Om zeven uur ’s avonds was ik klaar, hees me in het eerste de beste thermo-pak dat ik kon vinden en dook de stad in. Maar mijn vrienden hadden hun vaste plek al verlaten. Zonder al te veel moeite keerde ik terug huiswaarts. Ik was te nuchter, de rest van de mensheid te dronken.
Thuis trok ik een biertje open en verdronk ik mij in walging. Niet om het carnaval en zijn weinig hoogdravende karakter. Nee, vanwege mijzelf, dat ik dit feest dit jaar geheel aan mij voorbij heb laten gaan. De dinsdag in mijn agenda stond al vol met afspraken.
Gatver. Ik dacht dat beelden van carnaval mij de rest van het jaar bespaard zouden blijven. Dat is een definitief pleidooi voor een hogere blogfrequentie.
[sÇ: tsja, en dan is het ook nog eens een beeld van vorig jaar.]