Het is al weer donker als ik in de trein stap. Geen schemerochtend, maar echt donker. Nauwelijks zichtbaar zijn de donkere silo’s van de suikerfabriek, wanneer de trein hen ongemerkt voorbij beweegt.
Pas na enkele minuten reizen, rond Lage Zwaluwe, wordt in de verte het eerste morgenrood zichtbaar, dat zich met het schrille blauw van de ochtendlucht vermengd tot een vale geeloranje gloed. Er maakt zich een ongemakkelijk gevoel van mij meester. Er is al weer een zomer voorbij.
„Zomer?”, roept een stem in mij verontwaardigd, terwijl het ochtendlucht het landschap om de vijf minuten van kleur doet verschieten, „noem je dat zomer.” Waar waren dit jaar de hittegolven? Ja, in het voorjaar wellicht. Maar een mens wil zomer.
In stilte mijmer ik over de kans op een mooie nazomer. Of een warme herfst, net als vorig jaar. Maar ook dat zou niet veel meer zijn dan surrogaat. Ik tuur naar buiten en denk aan de gemiste kansen. Aan de nooit gemaakte wandeling, het noot bestelde ijsje, de onverklaarde liefdes. Tweeduizendzeven is een verloren jaar.
Het landschap aan silhouetten trekt aan mij voorbij. Ik voel mijn winterdepressie naderen.
Het is gewoon te triest voor woorden. Hoeveel spuitbussen moet ik nog leegspuiten voordat het een beetje warmer gaat worden?
[sÇ: spuitbussen? dat is zooo jaren ’80. het gat in de ozonlaag is al weer aan het dichten hoor.]
* zucht *
[sÇ: he’s back.]
shit ja, dat dacht ik ook gisteren. Eerst weer de herfst al opmaat voor nog meer trooteloosheid en dan pas weer lente. Argh.
[sÇ: daarom krijg ik ook altijd in de herfst nestingsdrang.]
Nou ja, ik moest wat natuurlijk. Lees met regelmaat je blog.. en de zucht hier was meer dan alleen maar een zucht, gewoon: mooi. I’ll be back..
[sÇ: *zucht*]