Voor het eerst sinds tijden zat ik weer eens midden in de avondspits, in plaats van daarna. Als stamboekvee zaten we in de veel te korte trein.
Links naast me een Indonesische man. Half in slaap dommelend, half lezend in een boek. «…totdat god me uit de put trok…», las ik uit onbedwingbare nieuwsgierigheid over zijn schouder mee. Het was genoeg om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen en ik wendde mijn blik af.
Tegenover me Herman Hesse, De Steppenwolf, Nederlandse vertaling. En oordopjes van een iPod mini. Rechts een man met een kruiswoordpuzzel. Plots trekt hij een blik bier open. De coupé vult zich met de geur van gerstenat, vermengt met mensenzweet.
Niemand kijkt vrolijk, iedereen lijkt moe. Hun baan moet wel een lijdensweg zijn, en het thuisfront al niet veel beter. Om hen extra te sarren, lijken alle wissels zo te staan dat de trein constant schommelt en wiebelt. Zij deinen mee, in wanhoop. Zonder glimlach, gedesinteresseerd, gedesillusioneerd. De somberheid straalt van hen af. Het wereldleed in een notendop.