Jambo Kenya – za 3 dec. 2005

Mijn vakantie kwam wellicht niet op het meest gunstige moment. Anderzijds, het komt als raadslid eigenlijk nooit goed uit als je op vakantie gaat. Maar mijn laatste vrije week was al weer zo’n vijftien maanden geleden. En met een drukke verkiezingscampagne voor de deur moest ik er wel even tussenuit, om te voorkomen dat ze me in maart 2007 van de vloer kunnen opschrapen. Daarnaast was mijn goede vriend Jaap in het kader van een uitwisselingsproject tot half december in Kenya. Voor mij het perfecte excuus om dit Afrikaanse land te bezoeken. Hieronder een uitgebreid, zeer uitgebreid verslag van drie weken Afrika, grotendeels ter plekke opgetekend op papier en later gedigitaliseerd.

Mombasa, 13 nov. 2005

Het is half zes ’s ochtends als het gekier van vogels en andere dieren een verder zeer goede nachtrust beëindigt. Ik ben nog steeds een beetje moe van de lange reis gisteren [za 12 nov.]. Acht uur non-smoking in een vleigtuig van Amsterdam naar Nairobi, waar ik geen oog heb dichtgedaan, en daarna een even lange reis in de bus naar Mombasa, waar tijdens ik wel heb kunnen slapen, maar steeds weer ruw werd gewekt door de vele kuilen in de weg.

Na veel ge-sms lukte het om Hein en Marlies te laten weten waar mijn bus precies aan zou komen en rond 16.45 uur ontmoetten we elkaar dan ook op de Mwembe Layari Road, bij het kantoor van Coach Line Safari. Daar bleek achteraf dat de door Jaap voor mij gereserveerde plaats op de bus door hem al betaald was, maar dat ik door misverstand op misverstand de door reisagent Fred geregelde reservering ben misgelopen. Dat deze Fred in Nairobi niet bij het busstation op mij stond te wachten zal daar de belangrijkste oorzaak van geweest zijn. Twee keer betaald dus, maar ‘mijn’ reis was wel veel goedkoper dan de door Jaap via Fred gereserveerde plaats op de luxe-bus met airconditioning. Maar wie wil er nou ook in vredesnaam een airco?

Ondanks de vele aanbiedingen voor taxi-ritten en rondleidingen kwamen Marlies, Hein en ik ongeschonden en te voet aan in ons hotel. Na een verfrissende douche en twee even verfrissende Kenyaanse biertjes (Tusker, verkrijgbaar in halve liters) gingen we eten in een vlakbij gelegen bar annex restaurant, die Hein in de Lonely Planet had opgezocht. Op het menu: lamsrib met ugali en een koude salade vooraf (dat laatste tegen alle goedbedoelde adviezen van de GGD in vooral geen ongekookte groenten of fruit zonder schil te eten).

Op de terugweg kwamen we nog een druk fladderende kolonie vleermuizen tegen. Bij aankomst in het hotel bleek de bar al dicht. Maar akuna matata (geen probleem), ik was wel toe aan nachtrust. De klamboe tegen de muskieten bleef dichtgeknoopt boven mijn bed hangen. Desondanks ben ik die nacht niet lekgeprikt. Jambo Kenya!

Mombasa, 13 nov. 2005

Het was nogal naïef om op mijn eerste nacht in het palm Tree Hotel in Mombasa de wekker van mijn telefoon op zes uur te zetten. Rond half zes (zonsopgang) begonnen de kraaien zo hard te kraaien dat ik even het gevoel had dat het hotel overvallen werd door een kolonie bavianen. In het vooruitzicht: een prachtige zonnige dag, dertig graden celsius en een wandeling door ’the old town’ van Mombasa. Voor mij werd het deel één van de cursus ‘hoe schud ik behulpzame, maar achteraf altijd prijzige gidsen en tourguides van me af’.

Het afschudden van taxi’s en matatu’s lukte me wel. Met gidsen is dat lastiger, maar ‘gelukkig’ bleken ook Marlies en Hein daar lang niet altijd even bedreven in. Zo kon het dat een enigszins onwelriekende, ongevraagde maar desondanks heel aardige gids in Fort Jesus achteraf erg teleurgesteld was met de karige 200 shilling die hij van Marlies ontving.

In 1593 werd door de Portugezen begonnen met de bouw van Fort Jesus. Het fort is gebouwd aan de rand van een koraalrif, op een stategische locatie die uitkijkt over de aanvaarroute naar de oude haven. Het fort was ontworpen door de Italiaanse architect Jao Batisto Cairato en heeft de vorm van een mensenlichaam, met het ‘hoofd’ en de uitgestrekte ‘armen’ uitkijkend over het water. Het fort had als doel het beschermen van de handelsroutes van de Portugezen naar oost Afrika en Indië. Tussen 1629 en 1731 zijn de Portugezen en de Osmanen verwikkeld in een hevige strijd om de controle over het fort, dat in die tijd maar liefst negen keer wisselt tussen de partijen. Vanaf 1731 is de controle definitief in handen van de Osmanen, die het fort gebruiken als basis voor een erg lucratieve slavenhandel. Hieraan werd een definitief einde gemaakt met de komst van de Britten in 1890, die het fort omvormen tot een staatsgevangenis. Met de Kenyaanse onafhankelijkheid in 1958 verliest het fort ook deze functie en wordt Fort Jesus opengesteld als museum.

Tijdens de wandeling door oud-Mombassa kwamen de tour-guides op ons af als vliegen op stroop. handig, omdat telkens wanneer er één met ons meeliep, we niet werden lastiggevallen door een ander; onhandig, omdat telkens wanneer er een met ons meeliep, het wel tien minuten kon duren voordat het duidelijk werd dat we er geen behoefte aan hadden en dat we ook niet van plan waren te betalen. Meest opzienbarende gebeurtenis: twee koppen koffie en een kop thee (allen met melk), die qua smaak onderling uitwisselbaar bleken en in de verste verte nog het meest smaakten naar exact het tegenovergestelde van koffie, dan wel thee.

Lunch bestond uit een zak gebakken bananen, gevolgd door enkele Tuskers op ons dakterras. Daarna volgde een door Hein met behulp van de Lonely Planet uitgestippelde wandeling naar de Siësta-bar om daar te genieten van de zonsondergang en een prettige maaltijd. Dit trouwens pas nadat ik op straat veel te veel had betaald voor twee aanstekers die, zo verzekerde de verkoper me, wèl helemaal in Japan gefabriceerd waren.

Overigens kwam er van de door de Lonely Planet beloofde zonsondergang weinig meer terecht, evenals de maaltijd. Nadat eerst bleek dat de brug die ons volgens de plattegrond van de Lonely Planet naar de Siesta-bar moest brengen, al jaren niet meer bestond en een Matatu ons via een andere, verder gelegen brug eerst op de verkeerde plek af wilde zetten en daarna voor een tweede maal wilde afrekenen voor de terugweg, zette hij ons af bij een gesloten en tevens zeer failliete Siësta-bar, tot overmaat van ramp ook nog eens ver na zonsondergang. Het enige betaalbare dat de Nyali Road ons verder bood waren louche snack-bars en een ongezellige, want non-alcoholische Nyali Bar-be-que. De matatu terug was dus snel genomen, welke uiteindelijk leidde tot het eveneens door de Lonely Planet aangeraden, doch minder failliete ‘The Baron’, alwaar Marlies een gebakken struisvogel tot zich nam en Hein en ik ons waagden aan een gepaneerde krokodil. En zo liep alles voor iedereen, met uitzondering dan van de struisvogel en de krokodil, toch nog bevredigend af.

Mombasa, 14 nov. 2005

Na alweer een full English breakfast, deze keer met scrambles eggs, begonnen de zware onderhandelingen met Benrodgers over een boottochtje langs de baai van Mombasa. Aanvangsprijs van 6000 shilling, een bedrag wat wij absoluut niet wilden betalen. Na de rituele onderhandelingen kwamen we uit op 3500 shilling, nog steeds bijna twee keer zo hoog als wat ik in mijn hoofd had, maar soit. Varen wilden we (ondanks het door mij tijdens de onderhandelingen geuite dreigement dat we op onze laatste dag in Mombasa best nog tien andere leuke dingen konden doen) en varen zouden we dus ook.

Het werd een mooie, drie uur durende tocht op een kleine vissersboot met buitenboordmotor. Hein werd door een knappe jongeman (die helaas niet onze kapitein bleek te zijn) de boot ingedragen om maar geen natte voeten te krijgen. Tijdens de boottocht genoten naast mij ook gids Benrodgers en stuurman ‘Wadi’ (Swahili voor ‘zoon’) van enkele versgedraaide shaggies. Grappig figuur touwens, die ‘Wadi’: brede grijns, erg relaxed en voor de rest vooral ondoorgrondelijk en een tikkie verlegen. Volgens mij was het een halve indo. Aan het einde van de tocht probeerden enkele jongens ons nog een prachtige, kleurrijke tropische vis te verkopen, maar zonder op het aanbod in te gaan, gingen we terug naar ons hotel om te genieten van enkele koude Tuskers en een warme lunch.

’s Middags stond er een wandeling naar het Oceansize Hotel op het programma. Marlies was naar aanleiding van twee ansichtkaarten helemaal gefascineerd geraakt door het gebouw. De wandeling (uiteindelijk toch maar deels per matatu) bracht ons langs de beste boekhandel van Mombassa, althans, volgens de Lonely Planet dan, die niet uit veel meer bestond dan enkele schappen in de hoek van een mega-supermarkt, volgestouwd met voornamelijk Engelse en Amerikaanse literatuur en een hoop onzin.

Verder kwamen we lange een geweldig hectische markt met pooltafels in de buitenlucht, prachtige Baobab-bomen en (jawel) de plek waar ooit het Oceansize Hotel had gestaan. Het gebouw was gesloopt ten behoeve van een saai en ommuurd Islamitisch scholencomplex. Wel gvd!

Aanvankelijk was het onze bedoeling om de volgende dag door te reizen naar Lamu en daar enkele dagen te blijven om uiteindelijk op vrijdag terug te vliegen naar Nairobi. Toen echter bleek dat alle vluchten van Lamu naar Nairobi al waren volgeboekt, werd het plan naar Lamu te gaan ingeruild voor een bezoek aan het dichterbij gelegen Malindi. En nadat we ons ervan hadden verzekerd dat we geen plaatsen hoefden te reserveren voor de bus naar Malindi, keerden we terug naar het hotel.

Het avondeten genoten Marlies, Hein en ik in ‘Rosalina’s House’. Dat was namelijk de plek waar de door de Lonely Planet aangeraden ‘Le Bistro’ ooit stond. De keuken was inderdaad nog steeds geweldig. Dat onze ober eigenhandig besloot zichzelf een fooi te geven van 360 shilling was dan weer wat minder. Adequaat ingrijpen van Hein (mag ik de bon nogmaals zien), deed de ober zijn ‘vergissing’ inzien. Nee, we laten niet meer met ons sollen.

Malindi, 16 nov. 2005

Lamu werd, vanwege de lange reis en het beperkt aantal dagen dat Marlies en Hein nog tot hun beschikking hadden, en vanwege het feit dat de terugvlucht vanuit Lamu naar Nairobi al was volgeboekt, ingeruild voor het dichterbij gelegen Malindi. De lijnbus, waarvoor we bij de eerste vrouwelijke conducteur die we zijn tegengekomen tijdens ons verblijf in Kenya niet alleen kaartjes voor onszelf, maar ook voor onze rugzakken kochten, leidde langs vele kleine plaatsjes waar telkens weer straatverkopers probeerden hun zonnebloempitten, nootjes, koekjes, gebotteld water, horloges, broekriemen, kauwgom, notitieboekjes en onderbroeken aan ons probeerden te slijten. Het grootste gedeelte van de reis heb ik slapend doorgebracht; door het slechte wegdek voornamelijk hevig schuddend, maar, tot grote verbazing van Marlies, steeds net niet omvallend.

Bij aankomst in Malindi [di 15 nov.] werden we, net als bij elke tussenstop, belaagd door verkopers, tourguides en nu ook tuktuk-chauffeurs. En hoewel we aanvankelijk dachten dat Ozi’s Guesthouse best te lopen was, zijn we uiteindelijk toch maar ingestapt.

Tijdens een verkennende strandwandeling werden we aangesproken door Abdul, een zeer aardige vussen die uiteindelijk toch geen visser bleek te zijn. Althans, niet alleen maar. Tijdens onze wandeling probeerde hij ons een boottocht langs het koraalrif in het Marine National Park te slijten. Aanvankelijk nog een stuk duurder dan het aanbod van Ozi, onze hotelier, maar later voor dezelfde prijs. Maar dan wel onbeperkt lang en dat is altijd langer dan de die uur die Ozi voor ons in gedachten had (en dat was inclusief heen- en terugreis).

Na de wandeling die behalve langs het strand, ons ook bracht langs en door een resort (gadverdamme), namen we een warme lunch bij het Baobab-restaurant en maakten we een wandeling door ‘The Old Town’. Opvallend genoeg werden we daar niet steeds aangesproken door verkopers. Wel door een man die ons wilde meedelen dat de vrouw nast hem ’the craziest woman in town’ was, om daarna luidkeels lachend mee te delen dat hij een grapje maakte. Nadat we terug in het hotel arriveerden, gingen Hein en Marlies nog een stukje zwemmen, terwijl ik een erg-laat-in-de-middagdutje deed. De dag eindigde met een heerlijke maaltijd in ‘The Old Man and The Sea’, een visrestaurant, genoemd naar het boek van Ernest Hemmingway. Voor mij een kolossale Indian Ocean Seafood Platter, met diverse soorten heerlijke vis.

De volgende ochtend [wo 16 nov.] werd ik diverse malen gewekt door de Moskee en uiteindelijk om 7.45 uur ook nog eens door mezelf. Tijd voor ontbijt. Twee uur later zou Abdul klaarstaan voor onze snorkeltocht door het koraalgebied. Aanvankelijk waren we nog even bang alsnog bedrogen te worden, maar Abdul bleek zich aan elke belofte te hebben gehouden. Behalve dan dat hij voor het brood (voor de vissen) zou zorgen, maar die 60 shilling hebben we hem maar vergeven. Bewapend met snorkels, duikbrillen en twee gesneden witbroden, voeren we onder leiding van kapitein Mohammed en stuurman Mahin richting het tweede, middeldiepe rif aan de kust van Malindi.

Over de kleuren van de vissen, het koraal en de zee zelf, kunnen boeken volgeschreven worden zonder recht te doen aan de pracht van de flora en fauna. Vissen in elke mogelijke kleurcombinatie (donker- en lichtblauw met geel, zwart en paars bijvoorbeeld, of felgroen met rood, of diepblauw met intens geel), diepblauwe zeesterren en koraal in elke denkbare vale tint. Het was werkelijk een wereldervaring. Vooral ook omdat de vissen, zolang ik maar genoeg brood bleef uitdelen, vanzelf naar me toekwamen en met me mee zwommen. Werkelijk briljant!

Nairobi, 20 nov. 2005

We zijn inmiddels, als ik dit op papier zet, al weer enkele dagen in de hoofdstad. Jaap is zijn ouders naar het vliegveld aan het brengen, terwijl ik in het café naast het Terminal Hotel geniet van een kopje thee ‘with a splash of milk’. Nog even terug naar Malindi: na onze onderwatersafari [wo 16 nov.] gingen we ook nog op safari door de stad zelf. In het toeristische gedeelte komen de verkopers, chauffeurs en tourguides, talrijk en welkloos als ze zijn in het laagseizoen, op je af vliegen. Inmiddels kunnen we ze vrij goed van ons af slaan. In de diepere gedeelten van de stad, iets buiten de kuststrook, gebeurt dat dus minder. Maar de middag na ons onderwater-avontuur begaven wij ons in het absolute Sodom en Gomorra van Malindi: de toeristenmarkt. Hoe daar aan een Mzungu wordt getrokken, is werkelijk onbeschrijfelijk. De ene winkel vol Afrikaanse prullaria is nog vasthoudender dan de andere en het is vrijwel onmogelijk om niet iets te kopen. Iedereen staat er ook op dat je iets in hun winkel koopt. Marlies keerde terug met een houten beeldje van ‘de oude man’, als cadeau voor haar vader, en had één van de verkopers opdracht gegeven een beeldje te snijden van een vrouw met een kind op haar buik. Klaar binnen 24 uur. Ik besloot niet met hen mee te gaan en in plaats daarvan het plaatselijke internet-café te bezoeken voor het controleren van mijn e-mail en het posten van een berichtje op mijn weblog.

’s Avonds aten we in onze ‘vaste’ drinkgelegenheid, het Gossip Hotel. Een wat obscure plek vlak bij ons hotel, dat absoluut geen alcohol serveert. We hadden allen weinig honger en hadden ook weinig zin om ver te lopen naar een restaurant. Het eten viel helaas echter nogal tegen. De octopus van de gril was te taai en licht verbrand aan de buitenkant. Marlies had een lekkere salade, waar gelukkig minder op aan te merken viel. Hein had, toen bleek dat de gerechten die hij eventueel wel had willen proberen niet voorradig waren, van de weeromstuit besloten maar helemaal niets te eten.

Dag drie van ons verblijf in Malindi [do 17 nov.] begon voor ons doen vrij laat. Rond negen uur gingen we naar het Arabuko Sokoke Forrest, vlakbij Gede, voor een prachtige boswandeling. Voor het Mangrove-bos waren we helaas wat te laat, vanwege het getij. Of althans, zo had ik het begrepen. De wandeling duurde uiteindelijk slechts twee-en-een-half uur. Korter dan we hadden gepland, maar vanwege de stijgende temperaturen en de pijnlijke kuiten van Marlies (en ook een beetje van mij; verbrand tijdens het snorkelen), niet tot onze grote teleurstelling.

De Matatu bracht ons terug naar Malindi, waar een tweede confrontatie met de toeristenmarkt volgde. Marlies wilde het door haar bestelde beeldje ophalen en meteen stond iedereen weel aan ons te trekken. Zo stoicijns mogelijk probeerde ik het tafereel gade te slaan en besloot op een gegeven moment maar een discussie over het aanstaande referendum te beginnen met één van de verkopers die het uiteindelijk voor elkaar kreeg mij een zeepstenen asbak te verkopen, de op één na lelijkste van mijn asbakkencollectie tot nu toe. Enigszins teleurgesteld verliet ik de markt. “Someone managed to sell me an ashtray”.

Terwijl Marlies even ging liggen, besloten Hein en ik aan het einde van de middag nog wat te zwemmen. Bij terugkomst bleek de maag van Marlies enigszins van streek. Ze zou die avond niet meeëten. Wel lustte ze een biertje. En aangezien de Tusker-voorraad er bij ‘The Gossip’ doorheen was, gingen we naar ‘The Beer Garden’. Toen gebeurde iets bijzonders. Bij het verlaten van het hotel werden we gevolgd door een dame die Hein en ik al eerder waren tegengekomen die dag, onderweg naar het strand. Ze probeerde ons toen iets te verkopen, wat niet lukte: we hadden immers geen geld bij ons. Ze had toen al aangekondigd om 19.00 uur bij ons hotel te wachten, maar we hadden weinig aandacht aan die mededeling geschonken. Ik vermoed dat de dame in kwestie een prostitué was die aanvankelijk haar diensten aanbood aan Hein, maar bij het zien van Marlies plots haar diensten aan mij probeerde aan te bieden. Ze ’twijfelde’ of ze met ons mee zou gaan naar The Beer garden. Door expliciet niet op deze twijfel in te gaan en haar geen uitnodiging te doen, wist ik Lucy, samen met haar zoontje Bob, af te wimpelen.

In de Beergarden kwamen we Abdul voor de laatste maal tegen. Hij kwam net uit de Moskee en wilde nog even met ons praten. Het was een aangenaam gesprek over zijn werk, zijn problemen en zijn ruimdenkende geest. Zo verhaalde hij over twee homo-vrienden uit Amsterdam die regelmatig naar Malindi komen en hier ook hun trouwfeest wilde vieren. Abdul regelde het feestje, maar vertelde de plaatselijke bevolking ervan dat het hier om een verjaardagsfeestje ging, om problemen te voorkomen. Op de vraag of hij niet in de knoop kwam met zijn levensvisie, bleef het even stil. Abdul keek allereerst naar zijn door ons aangeboden cola, en vervolgens naar onze glazen Tusker, haalde zijn schouders op, glimlachte even en zei ten slotte “well, it’s not my beer”. Ook vertelde hij dat hij gisteren gearresteerd was omdat hij met teveel mensen in één tuktuk zat en daardoor niet met ons mee was gaan snorkelen, dat hij nog steeds een partij stof op het postkantoor heeft liggen waarvoor hij de invoerrechten niet kan betalen. Ik heb ‘m nog maar een opdracht gegeven, voor 100 shilling. Hij moest een prijslijst, die ik eerder van een andere tour-guide heb gekregen, aan hem teruggeven. Abdul was erg geïnteresseerd iin de prijzen die erop stonden en beloofde me het document terug te geven aan de desbetreffende man.

Hein en ik gingen daarop eten in, alweer, The Old Man and The Sea. Zonder Marlies ditmaal, die direct naar bed ging, maar wel omgeven door rijke Italiaanse toeristen, vergezeld door animeermeisjes. Ik ergerde me nogal aan deze vorm van uitbuiting: twee rijke Italiaanse mannen, vergezeld door twee knappe lokale dames die er duidelijk niet zo’n zin in hadden. Jakkes!

Eldoret, 29 nov. 2005

De officiëel tien uur durende, maar achteraf ruim twaalf uur durende busreis van Malindi naar Nairobi [vr 18 nov.] was waarschijnlijk de meest vervelende van de hele vacantie. Slapen lukte me amper en in lezen had ik ook weinig trek. Eigenlijk wilde ik alleen maar zo snel mogelijk in Nairobi aan te komen om daar eindelijk jaap te ontmoeten. Hij zou op ons wachten in de lobby van het Terminal Hotel.

De busreis verliep niet zonder problemen. Het eerste ontstond enkele uren nadat we Mombasa waren gepasseerd. Onze chauffeur, die sowieso al geen kampioen in inhalen bleek (ik ben zelf misschien niet de beste chauffeur, maar dit sloeg alles – ik had ernstig de neiging het stuur van ‘m over te nemen) , had zijn documenten niet bij zich. Dat resulteerde in een behoorlijk oponthoud bij één van de vele politiecontroles. Tweede, veel langere oponthoud, werd veroorzaakt door wegwerkzaamheden. Het verkeer werd geacht langs een behoorlijk stijl omhoog lopend zandpad parallel aan de nieuwe, met behulp van EU-gelden aangelegde tweebaansweg te rijden. Vooral de talrijke vrachtwagens bleken niet op die taak berekend – de helling was te stijl – en moesten door een shovel letterlijk de helling opgeduwd worden. Een grappig, maar tijdrovend schouwspel dat even verderop, bij een tweede helling, nogmaals herhaald moest worden. Onze bus kon het af zonder hulp, maar voor het ellenlange wachten op de vrachtwagens voor ons, maakte dat weinig uit.

Ondertussen veel ge-smst met Jaap over onze steeds verder naar achteren schuivende verwachte aankomsttijd, maar toen we uiteindelijk na aankomst op het busstation en een lange taxirit door het door files geteisterde Nairobi, aankwamen bij het Hotel, liep ik meteen door naar de bar waar Jaap op ons zat te wachten. Het was een warme ontmoeting, gevolgd door vele Tuskers Baridi Sana om de dorst te lessen.

Na enig opfrissen gingen we per taxi naar een eet- en danstent opm een welkom avondmaal te nuttigen. Voor Jaap, Marlies en Hein waren dat levertjes (gizzards), terwijl ik me waagde aan de Mtumbo, licht gegrilde geitendarmen. Dit alles uiteraard aangevuld met grote hoeveelheden Ugali en Tusker. Bij terugkomst in het Hotel bleven Jaap en ik nog een tijdje aan de bar zitten om flink bij te kletsen.

De volgende dag [za 19 nov.] bestond uit sightseeing en rondhobbelen in en rond Nairobi. We keken wat rond bij muziekwinkeltjes en in boekhandels, waar ik zelf een boek met verzamelde oost-Afrikaanse verhalen heb aangeschaft. In het herdenkingspark op de plek van de Amerikaane ambassade waar in 1998 een aanslag het leven kostte aan 219 mensen dronken we een glaasje karnemelk en later in de middag bezochten we het Karen Blixen Museum aan de rand van het dorpje Karen, ten zuiden van de hoofdstad. Het museum is het voormalige woonhuis van de Deense schrijfster, die lange tijd in Kenya heeft gewoond. Haar meest bekende werk is ongetwijfeld Out of Africa. Haar huis was werkelijk een prachtige villa in een nog mooiere omgeving, maar als museum was het niet bijster indrukwekkend.

Die avond waren we uitgenodigd door een bevriende mevrouw waarvan ik de naam even vergeten ben -komt wel weer – die enige tijd gewoond had vlakbij het guesthouse van Jaap in Eldoret. Ze had voor ons een heerlijke maaltijd bereid en we bleven tot laat in de avond zitten. De dame in kwestie was nogal gelovig en de helft van de tijd ging het dan ook over haar werk voor de katholieke kerk, die in kleine gemeenschapjes probeert mensen te helpen – en te bekeren natuurlijk. Het was voor haar maar moeilijk te geloven dat wij allen zonder religie door het leven gingen en daar had ze het dan ook maar niet te veel over. Bij terugkeer in het hotel volgde nog enkele afscheidsdrankjes met Marlies en Hein. Zij zouden de volgende dag immers vertrekken naar Nederland.

Terwijl Jaap zijn ouders afzette bij het vliegveld, werkte ik mijn reisdagboek bij in het eettentje naast het hotel (dat tevens dienst deed als lobby). Die ochtend [zo 20 nov.] zouden Jaap en ik twee Ierse vrienden ontmoeten, die Jaap al eerder in Eldoret had ontmoet, om samen met hen naar Kisumu, en vanaf daar verder naar Okana af te reizen. In de bus probeerde Jaap, met behulp van snelle schetsen, de werking van zijn pomp (het project waar hij aan werkt behelst het ontwerp van een goedkope waterpomp) aan me uit te leggen, iets wat hem, ondanks de moeilijke tekenomstandigheden in een trillende bus, vrij aardig lukte. In Kisumu troffen we Jowi, die op de Moi University in Eldoret internationale betrekkingen beheert en het eerste contact van Jaap was voordat hij naar Kenya kwam voor zijn project. Jaap en Jowi zijn inmiddels goede vrienden geworden. Ook Jaap’s huisgenoot Marie (Frankrijk) was aanwezig. Na enkele biertjes vertrokken we gezamenlijk naar Okana, het geboortedorp van Mr. James Otieno Jowi, waar zij moeder (voor het gemak Mrs. Jowi, hieronder op de foto met een naar Jaap vernoemd kalf)) een waar feestmaal had bereid voor alle Wazungu die die avond bij Jowi te gast zouden zijn. Zonder bestek (ja, zelfs ik kan wennen aan met je handen eten) en met het zachte schijnsel van een olielamp genoten we in relatief primitieve omstandigheden van een onvervalste Luo-maaltijd. Later reden we met z’n zessen (twee Ieren, twee Nederlanders, een Française en Jowi zelf, naar Kisumo om daar de hele nacht de drinken (wij allen) en te dansen (iedereen minus mij), of, zoals Ford Prefect uit The Hitchhikers Guide to the Galaxy zou omschrijven, ’to drink a lot and dance with girls’. En hoewel dansen aan mij niet besteedt is, leefde de rest van de groep zich uit op de dansvloer, en natuurlijk vooral Jaap, die inmiddels het Afrikaanse dansen aardig onder de knie heeft gekregen en zich kan verheugen in een mateloze populariteit onder de Afrikaanse dames.

Aan het einde van de avond volgde nog een interessant gesprek met een overduidelijk homosexksuele Kenyaan die me probeerde uit te leggen waarom het zo belangrijk was bij het referendum over de grondwet (waarover de dag erop gestemd moest gaan worden) ‘ja’ (banana) of juist ‘nee’ (orange) te stemmen. Hij was behoorlijk dronken, dus echt goed begreep ik het allemaal niet. Een andere opmerkelijke gebeurtenis die avond was dat de twee Ieren, Conor en Gavin, die avond ook nog wat gespeeld hebben op het podium. En dat alles niet geheel zonder succes, ondanks de vele alcohol die ze achter de kiezen hadden. En dat laatste was zonder twijfel weer de belangrijkste reden dat ze überhaupt op het podium op durfden.

Eenmaal terug in Okana sliepen we met z’n allen op dunne matrassen op de grond. Maar dat was comfortabel genoeg. Ook Tuskers maken de spieren soepel, en trouwens ook slaperig genoeg om door het oorverdovende gesnurk van Marie heen te slapen.

De reden dat Jowi in zijn geboortedorp Okana was, was dat hij daar geregistreerd staat en dus ook daar moest gaan stemmen. Deze maandag [21 nov.] was de dag van het referendum en Jowi is een overtuigd nee-stemmer. Hoewel de peilingen een ruime voorsprong voor de Oranges (het nee-kamp) voorspelden, was Jowi alles behalve gerust op de uitslag. Samen reisden we af naar het stembureau in Okana, om te zien hoe Jowi zijn stem uitbracht. Stom genoeg dacht ik er op dat ogenblik niet aan dit moment vast te leggen op de fotografische plaat. Jowi was een beetje teleurgesteld: er stond geen lange rij voor het stembureau en dat baarde hem zorgen.

De reden voor Jowi om tegen de grondwet te stemmen, was voornamelijk ingegeven uit onvrede met de huidige regering, waarin zijn stam, de Luo, niet zijn vertegenwoordigd. De grondwet op zichzelf was zo slecht nog niet, zo zei hij, maar was te eenzijdig gericht op de positie van de huidige machthebbers. Daarnaast gunde hij het deze regering niet het succes één van hun verkiezingsbeloften (de nieuwe grondwet) te kunnen waarmaken. Ik had twijfels bij zijn redenering, maar in Kenya, waar de politiek verdeeld is langs etnische stammenlijnen, geldt nu eenmaal een andere politieke mores dan bij ons in Europa. Partijen hier in Kenya behartigen voornamelijk regionale belangen in plaats van algemene belangen. En als buitenstaander vond ik het ook niet mijn plaats om te oordelen over de binnenlandse politiek van Kenya.

De ochtend brachten we verder hangend door op het stuk grond van de familie van Jowi in Okana. Bij gebrek aan gebotteld water braken we met alle GGD-regels door water uit de plaatselijke put te drinken. ’s Middags bracht Jowi ons naar Kisumu voor een heerlijke vislunch aan de rand van Lake Victoria. De achternamiddag bestond voornamelijk uit rusten in Hotel Inca. Bepaald geen luxe-hotel, maar het voldeed aan de minimale behoeften: een bed, een bar en een koude douche.

De avondmaaltijd aten we bij de Italiaan (niet mijn keuze) en omdat vooral de Ieren wat angstig waren over de mogelijke gevolgen van de referendum-uitslag, besloten we niet al te laat terug te gaan naar het hotel om daar aan de bar nog wat te drinken. Sowieso waren de straten van Kisumu de hele dag al opvallend uitgestorven en leek er ook ’s avonds weinig open te zijn. Toen daarna ook nog eens de stroom uitviel, besloten we na het opbranden van de tweede kaars maar naar bed te gaan.

Op dinsdag [22 nov.], de dag na het referendum, waren de straten juist wel vol leven. De Organges hadden een fikse voorsprong in de voorlopige peilingen en Kisumu, het hartland van de tegenbeweging, was opgetogen. We besloten de ochtend te gebruiken voor een indrukwekkende boottocht op Lake Victoria. Helaas bleven de Nijlpaarden op gepaste afstand en hebben we ze alleen van een afstand kunnen aanschouwen en fotograferen of, in mijn geval, filmen (de bijgaande foto is geleend van Jaap).

’s Middags reisden we af naar Kakamega Forest, een reis die flink langer duurden dan we hadden gehoopt. Bij aankomst in het plaatsje Kakamega moesten we nog drie kwartier met de taxi voordat we daadwerkelijk bij de bosrand aan zouden komen en voordat we een fatsoenlijke deal met een taxi-chauffeur hadden gesloten, was er ook al weer enige tijd verstreken. Ook hier stonden verkopers, chauffeurs, bedelaars en peukenbietsers weer aan ons te trekken en één van de omstanders werd zelfs zo boos toen hij geen sigaret kreeg dat hij een sjekkie uit mijn mond dacht te moeten jatten. Ik heb zijn hand vastgepakt totdat hij deze liet vallen, waarna ik rustig kon verderroken. Eenmaal aangekomen bij de rand van het regenwoud waren we nog maar enkele uren verwijderd van zonsondergang, moesten we eerst ook nog eten en drank bestellen voor onze avondmaaltijd die we na de boswandeling zouden krijgen. Vooral de benodigde hoeveelheid drank leek een probleem. Uiteindelijk leek één krat voldoende voor ons vijven, samen met de nodige Richot en cola.

De boswandeling langs de randen van het laatste Kenyaanse regenwoud was machtig. Foto’s zullen geen recht doen aan de immensheid van het landschap. Het mooiste zullen waarschijnlijk nog wel de geluidsopnamen zijn die jaap en ik de volgende ochtend nog hebben gemaakt.

Het eten viel erg tegen. Brokkelige Ugali, taaie kip die nog het meeste leek op rubber en erg weinig vlees. Maar het vulde de maag voldoende voor een avond flink drinken. Tot een uur of vier zaten we met z’n vijven (Gavin, Conor, marie, Jaap en ik) bij een zelfgemaakt kampvuur in een open gedeelte van Kakamega Forrest, vlakbij onze hutten. Het waren leuke en interessante gesprekken. Het was op deze avond dat partijvoorzitter Herman Meijer me belde om te laten weten dat het partijbestuur unaniem had besloten Sam Pormes te royeren. En toen de hele meute, met uitzondering van Conor en ondergetekende, naar bed was, kreeg ons gesprek nog een aardige persoonlijke wending. In een regenwoud, diep in de nacht, willen gesprekken nog wel eens gaan over existentialistische zaken zoals het leven en de liefde.

Op woensdagochtend om half negen stond onze taxt klaar om ons terug naar het dorp te brengen. Vanaf daar vervolgden we onze reis per matatu naar Eldoret, alwaar een koude douche een welkome verfrissing verzorgde.

Aangekomen in Eldoret volgde een lunch, een bezoek aan een internet-café en daarna een 35 minuten en even veel kilometers durende mataturit naar de campus van Moi University, waar Jaap de afgelopen maanden heeft gewoond. De avondmaaltijd bestond uit een zelfgemaakte salade met wat eieren, gevolgd door één van die zeldzaam goede gesprekken waar Jaap en ik patent op lijken te hebben.

De volgende ochtend [do 24 nov.] stond het experiment met het tweede prototype van jaap z’n waterpomp op het programma, door mij uitgebreid vastgelegd op video. het experiment was half geslaagd: de pomp werkte (het water werd, na veel pompen, inderdaad tot 20 meter hoogte gebracht), maar lekte als een vergiet en was over een hoogte van twintig meter dan ook nauwelijks meer efficiënt te noemen. Hoewel Jaap en ik aanvankelijk van plan waren het komende weekeinde naar Mount Kenya te gaan om daar enkele lange wandelingen te maken, leek het, na enig doorvragen van mijn kant, verstandiger om Jaap het weekeinde te laten werken aan het ontwerp van een nieuwe, derde pomp.

’s Middags reden we met Jowi mee naar Eldoret. Jaap en ik gingen naar een hardwarestore (gerund door Indiërs!) om te zoeken naar nieuw, bruikbaar materiaal voor de derde pomp. ’s Avonds hadden we met een grote groep afgesproken in een restaurant waar de Tuskers Baridi Sana in rap tempo naar binnen werden gleden. De Ieren, die we een dag eerder in Eldoret hadden achtergelaten, waren ook weer van de partij. Zij gingen aan het eind van de avond mee naar de campus, waar ze nog een extra krat Tuskers bestelden, die diezelfde avond nog soldaat gemaakt zou worden. De volgende dag moesten we weer vroeg op en dat viel, gezien de vele consumaties de avond ervoor, niet voor iedereen mee. Aangezien Mount Kenya niet door ging, had ik besloten dat weekeinde met de Ieren mee te gaan naar Uganda om daar te gaan raften op de Nijl. Door de drank werden we veel te laat wakker. Enige haast was geboden.

De reis naar Akamba Busstation was spannend. Om diverse redenen: allereerst was het volstrekt onduidelijk of we op tijd bij het busstation zouden zijn. Ten tweede omdat Conor perse bij het raam van de taxi wilde zitten omdat hij niet zeker wist dat hij na het drankgelag van de vorige avond niet misselijk zou worden. Extra complicatie was Marie. Zij wilde wel mee, maar wist ook niet zeker hoeveel geld ze nog had op haar bankrekening. In haar mailbox zou een mailtje moeten zitten met het actuele banksaldo en haar mail moest ze dus nog even lezen op het superlangzame internet op de campus van Moi University. Toen Marie na een minuut of tien terugkwam en haar mail niet had weten te openen, besloot ze dan maar niet mee te gaan. Gehaast stapten Joke, Gavin, Conor en ik in de zeven-persoons Peugot om te trechten nog op tijd bij onze bus te zijn

Twee minuten later ging de telefoon: Marie was van gedachten veranderd en wilde nu toch mee. Ze stapte alsnog in een matatu en hoopte nog op tijd te kunnen zijn. Dat lukte haar uiteraard niet, maar aangezien ook de bus een paar uur (!) te laat was, deerde dat allemaal niet zo veel. Er was nog genoeg tijd om inkopen te doen, te ontbijten en zelfs om helemaal naar een Barclay’s ATM te lopen om wat te pinnen.

Breda, 12 december 2005

De oversteek van Kenya naar Uganda bleek nog heel wat gedoe: allereerst wilden de Ugandezen 30 dollar voor een visum, en accepteerden ze inderdaad ook alleen maar dollars. En waar Joke eerst vreesde te weinig dollars voor ons allemaal bij zich te hebben, kwamen de Ieren erachter dat zij , in tegenstelling tot ons Nederlanders en Fransen, niet hoefden te betalen voor hun visum. Na een in totaal ruim zes uur in de bus werden we iets na zevenen gedropt aan de rand van Jinja. Een uurtje later kwamen we aan bij Backpackers. Het was mijn eerste ervaring met een boda boda, een fietstaxi met een kussentje op de bagagedrager. En dat voor maar 40 eurocent, moet je nagaan. Na een pizza (de keuken was al dicht) en enkele biertjes was het voor ons kinderbedtijd. We waren erg moe van het lange reizen en morgen zou een energieverslindende dag worden: raften door de Witte (Victoria) Nijl.

Zaterdagochtend [26 nov.] was een spannende ochtend. Allereerst moesten de tassen ingepakt worden voor vervoer naar het kamp aan de oever van de Nijl. Na onze eerste nacht in Backpackers zouden we de rest van ons verblijf overnachten op de Campsite van de Nile River Exlorers vlak boven de Bujagali Watervallen. Daarna volgde het ontbijt kregen we wat instructies over het raften, om daarna meteen de bus in te stappen. Eén van de adviezen: doe geen broek aan met elastiek, want je zal niet de eerste zijn die na het kapseizen naakt terug de boot in wordt gehesen. Een goedbedoelde tip, maar helaas te laat. Ik had een broek met elastiek aan en mijn riem had ik inmiddels al zo diep in mijn rugzak ingepakt dat ik ‘m niet meer kon vinden. Op hoop van zegen dus maar.

Onze groep van vijf werd versterkt door een in Engeland wonende Australiër met de naam Mick. Onze guide op de boot: babyface, een aardige, jonge en enigszins wilde Ugandees. Zijn wildenthousiaste houding deelde hij met alle andere guides en kanoërs. Het is kennelijk overal op de wereld een nogal apart slag volk dat zich met deze tak van sport bezig houdt. Volk dat leeft op bier, vlees, punkmuziek en sterke verhalen. De zes rafts waarmee we de Nijl opgingen, werden vergezeld door minstens evenveel professionele kanoërs, die als taak hadden de overboord geslagen mensen te ‘redden’, en in de tussentijd postbode speelde tussen de verschillende rafts. Alle spullen die droog moesten blijven (zoals zonnebrand of, in mij geval, sigaretten en een aansteker), zaten gezamenlijk in één oranje koffer welke gedurende de dag veelvuldig van raftboot naar raftboot werden gebracht.

De dertig kilometer durende rafttrip bracht ons langs vele watervallen, stroomversnellingen en kolkende watermassa’s met geruststellende namen als ‘The G-spot’ en ‘The Bad Place’. Drie keer kapseisden we, waarbij Conor telkenmale enige liters Nijlwater tot zich nam, Conor zijn schouder uit kom trok. en ik bijna, maar gelukkig niet helemaal, mijn broek inderdaad verloor. Het lastige is dat na het kapseizen van je verwacht wordt met één hand je roeispaan en met de andere hand de boot vast te houden. Voor het vasthouden van kledingstukken is dan niet veel mogelijkheid meer.

De allerlaatste waterval, die met de beangstigende naam ‘The Bad Place’ was optioneel. Ongeveer de helft tot tweederde van alle rafters besloten deze ‘rapid’, een categorie 5 (Class V: expert. Extremely long, obstructed, or very violent rapids which expose a paddler to added risk), dan ook maar over te slaan. Van onze groep durfden alleen Joke, Mick en ondergetekende het aan. En ook al hadden we er aanvankelijk niet veel vertrouwen in, we waren al drie keer omgeslagen en dat zou ons niet nogmaals gebeuren. En zo kon het gebeuren dat we deze rapid overleefden: weliswaar werd mijn buurman Mick, die gedurende de hele tocht samen met mij de voorkant van de boot bemande, gelanceerd werd door al het watergeweld en verdween in de golven van ‘The Bad Place’ (maak je geen zorgen, hij is weer boven water).

Eenmaal terug op vaste land wachtte ons een Barbeque met bijbehorende hoeveelheden bier. Geen Tusker, hier in Uganda, maar Nile Special (5,6% en zeer baridi sana). Dat drinken werd voortgezet in de bus terug naar het kamp en daarna aan de bar van het kamp zelf, waar natuurlijk diezelfde avond nog de video van het raften werd vertoond (te bestellen voor 45 dollar). Waar we eerst nog van plan waren de volgende dag te gaan Kayakken, was het vooral de pijnlijke schouder van Gavin en, in mindere mate de pijnlijk opgezwollen voet van Conor en de hevige spierpijn van Joke, die ons deden besluiten dat plan maar niet door te zetten. Goed, ik was zelf ook enigszins geblesseerd, met forse, maar verder redelijk pijnloze tweedegraads brandwonden op mijn bovenbenen. We besloten de grenzen van ons avontuur maar enigszins te verleggen: niet op, maar boven het water. We besloten de dag erop te gaan bungee-jumpen. Niet lang daarna viel ik in slaap in de bar, tot amusement van mijn reisgenoten, die kennelijk niet alleen pakjes sigaretten op mijn hoofd probeerden te balanceren, maar dit ook probeerden (naar eigen zeggen met succes) met flessen bier.

Marie zou de volgende ochtend [27 nov.] terug naar Kenya gaan. Ze presteerde het echter om haar paspoort op het kamp te laten liggen. Halverwege haar reis per motaboda (bromfietstaxi), keerde ze om en besloot bij terugkomst maar gewoon te blijven op het kamp in de hoop maandag met ons mee te kunnen met de bus. Wij hadden inmiddels ons Gaelic Breakfast achter de kiezen en wachtten enigszins ongeduldig en zenuwachtig op de bus die ons naar de Bungee-toren zou brengen. De busrit leek enigszins op een dodenrit. Van onze groep hadden Joke, Conor en ik zich daadwerkelijk ingeschreven voor de bungee-sprong en we werden vergezeld door Damian en Matt, beiden uit Australië.

De Bungee-toren stond aan een vrij hoog en stijl stuk oever van de Nijl. Op zich al hoog genoeg om flink bang van te worden. Met de toren erbij was het een sprong van 44 meter. Voor Bungee-begrippen misschien vrij bescheiden, maar hoog genoeg om me werkelijk de stuipen op het lijf te jaren. Drie springers gingen mij voor en al die tijd voelde ik de spanning in mijn lijf toenemen en toenemen. Eindelijk was ik aan de beurt: de handdoeken gingen om de enkels (wow, those are some wicked second degree sunburns, man), het touw werd daar zorgvuldig omheen gebonden en zo schuifelde ik langzaam naar de rand van de springtoren.

De uitleg was simpel. Tenen net over de rand, terwijl je je nog even vasthoudt aan een balk boven je hoofd. Daarna de balk loslaten, je armen spreiden als een adelaar, en als ik roep “één, twee, drie, Bungee”, dan spring je. Niet twijfelen, gewoon springen. Oja, en niet naar beneden kijken. Te laat, dat had ik dus al gedaan. Mijn verstand wist dat er allemaal niet zoveel kon gebeuren. Desondanks verzette werkelijk elke vezel in mijn lijf zich tegen deze sprong. Mijn hele lichaam, mijn instinct, mijn overlevingsdrang en mijn gevoel zei “Selçuk, doe dit niet”. Maar bij het woord ‘bungee’ sprong ik toch. Zonder schreeuw of gil, maar, zo zeiden de collega-springers later, wel een enigszins reddeloos klinkende uitroep van de woorden ‘Ooh, fuck’. Letterlijk springen trouwens, want ik ben niet zo goed in duiken. Ik ging dus ‘feet first’ naar beneden, om daarna, bij het straktrekken van het koord, om te klappen.

Het was een overwinning: niet het vallen is eng, maar het springen des te meer. Het willens en wetens loslaten van de vaste bodem onder je voeten: dat zouden politici vaker moeten doen. Na nog enkele malen op en neer gebungeld te hebben, lieten ze me zakken op een bootje. De losse sigaret met aansteker in mijn broekzak (ik was goed voorbereid) kwam te voorschijn. Waarschijnlijk één van de lekkerste peuken ooit.

Het was pas half elf toen we terugkwamen op het kamp. Na een lunch (met twee Nile Specials baridi sana) gingen we met een groepje lopen naar een mooi stukje oever van de Nijl om daar te gaan zwemmen. We kwamen langs de vele woningen van het dorp, met achter de huisjes en hutten ontzettend vruchtbare landbouwgrond.

Na een uurtje dobberen in de Nijl had ik het wel gezien. De rotsen lagen iets minder comfortabel dan ik had gehoopt en dus ging ik terug naar ons kamp om de rest van de middag en de avond door te brengen aan de bar. En daar was ik achteraf erg blij om, want doordat ik één van de eersten was, had ik uitgebreid de kans om met het barpersoneel (allemaal localo’s) te praten over hoe zij aankeken tegen een aantal zaken die voor mij, westerling, zo ontzettend vanzelfsprekend lijken. Zo had ik me nooit eerder bedacht dat de evolutieleer van Darwin als ontzettend racistisch gezien wordt door sommige Afrikanen (redenering is ongeveer als volgt: eerste mens komt volgens de westerse theorieën uit Afrika, de groep mensen die wegtrok is pas later blank geworden en aangezien de evolutieleer dicteert dat elke verandering een doorontwikkeling van de soort is, impliceert deze theorie ook dat blanken hoger ontwikkelde mensen zijn dan zwarten en dat is natuurlijk niet zo). Hoewel er in mijn ogen natuurlijk een denkfout in deze redenatie schuilgaat, had het barpersoneel ergens wel een punt: jullie blanken hebben allemaal theorieën, ook over ons, maar wij wachten eigenlijk op een zwarte professor die daar eens iets zinnigs tegenover kan zetten. Maar ja, al die zwarte professoren gaan voor veel geld naar Amerika of Europa om daar colleges te geven aan blanke studenten over blanke theorieën.

Daarnaast kwamen de onderwerpen geloof en de verdeling van rijkdom aan de orde. Kortom, een leuk, leerzaam en desondanks gezellig gesprek, maar bepaald niet over koetjes en kalfjes. Het was één van de zeldzame momenten in mijn vakantie waarbij ik echt een diepzinnig gesprek kon hebben met Afrikanen. Overigens ook tot hun verbazing, want de meeste bezoekers van de Nile River Explorers Campsite, bestellen bij hun slechts een biertje om daarna weer met hun eigen vriendjes en vriendinnetjes verder te praten.

Later op de avond raakte ik aan de praat met een oorspronkelijk Indiase, maar in Australië geboren eerstejaars student medicijnen. Laat dat nu één van die studenten zijn geweest die aan een project gaan werken waarvoor Conor nog enkele adviezen moest geven. Hij kon de organisatie echter steeds maar niet te pakken krijgen. Blijkt dat hele blik Australische studenten die avond op de campsite te zijn.

Het werd een lange en gezellige avond, Ergens ver na middernacht moet ik in slaap gedommeld zijn. Toen ik wakker werd, was de bar dicht, het licht uit en lagen links en rechts nog wat mensen te slapen. Stevig in mijn hand geklemd: een half flesje bier (niet meer zo baridi). Ik stak een een peuk aan, dronk mijn bier op en ging naar bed.

De volgende ochtend [ma 28 nov.] gingen we met z’n vieren terug naar Eldoret. Joke en Marie hadden geen geldige ticket. Aangezien Conor achterbleef om het project van de Australische medische studenten te bekijken, ging zijn ticket naar Joke. Marie moesten we maar aan boord weten te lullen. De rit met de motaboda’s ging niet vlekkeloos. Marie, die op de één of andere manier een magneet lijkt te zijn voor pech, zat op de motaboda die halverwege de rit ineens pech kreeg. Bij aankomst op de bushalte waren we haar dan ook ineens kwijt. Gelukkig was ze onderweg een andere bromfietstaxi tegengekomen en kwam ze (alweer) net op tijd voor de bus.

Zes uur later kwamen we aan in Eldoret, waar we lunchten bij een Chinees. Daarna reisden Marie in ik verder naar de campus, waar ik een koude douche nam (de boiler was nog steeds stuk) en daarna Jaap opzocht die druk bezig was met het fabriceren van zijn derde prototype pomp. Ik belde aan het eind van de middag met Kenya Airlines om te vragen of mijn terugreis verplaatst kon worden tot na het weekeinde, zodat ik met Jaap nog de gelegenheid zou hebben alsnog naar Mount Kenya te gaan. Tot mijn teleurstelling bleek dat onmogelijk. De dag verliep verder rustig. ’s Avonds aten Jaap en ik wat bij één van de eettentjes op de campus. Vrij vroeg gingen we naar bed. Waarna Marie mij wakker maakte om te vragen of ik nog peuken had. Welterusten!

Dinsdag [29 nov.] was een relatief rustige dag. ’s Ochtends heb ik voor de verandering eens een beetje uitgeslapen (tot maar liefst acht uur ’s ochtends), om daarna mijn papieren reislog maar eens bij te werken. Het was al weer negen dagen geleden dat ik dat voor het laatst gedaan had. Met de door mij voor Jaap meegebrachte cafetière zette ik een pot koffie voor mezelf. Daarvoor moest ik eerst wat water koken met een waterkoker, iets wat in Kenya niet meer is dan een verwarmingselement die je in een ketel met koud water hangt en waarvan, na veelvuldig gebruik, zowel de stekker als het gebruikte stopcontact versmeltingsverschijnselen beginnen te vertonen.

’s Middags had ik met Jaap afgesproken te lunchen in het ‘Main Guesthouse’. Gavin, Jowi en Joke sloten zich bij ons aan, alsmede een wat oudere Duitse vrouw die met een Keyaan was getrouwd en werkte op Moi University. Zij had het nobele, maar volstrekt paternalistische idee dat zij de Kenyanen moest emanciperen, zodat dit volk voor zichzelf kon opkomen en was dientengevolge erg geïnteresseerd in de skill-transfer projecten waarmee gavin bezig was. Toen hij vertelde dat hij eigenlijk op wereldreis was en met zijn eigen geld af en toe wat projecten deed, was dat kennelijk ineens niet goed genoeg. Van de zijde van de Duitse mevrouw kwam de opmerking ‘at least you’re honest about it’, waarmee ze eigenlijk bedoelde: je doet geen fuck maar je schept er ook niet over op. Ik werd woedend van binnen, maar hield me in. Ik geloof juist dat kleinschalige projecten ontzettend veel zin hebben en meer betekenen dan grootschalige, overgesubsidiëerde projecten van grote instellingen. Gavin bleef er desondanks rustig onder en haalde zijn schouders op, hoewel ook hij vond dat de opmerking meer dan grievend was. Maar goed, later vertelde jaap me dat de mevrouw in kwestie dan ook niet bekend stond om haar sociale vaardigheden en wel vaker irritatie opriep bij verschillende mensen. Later in de middag ging ik naar de afdeling techniek om te kijken hoe ver Jaap was met het fabriceren van zijn derde prototype waterpomp. Hij stond toen op het punt zijn plastic onderdelen in beton te gieten. Opnieuw legde ik het proces uitvoerig vast op video.

’s Avonds gingen we eten bij Jowi en zijn vrouw. Of althans, dat was de bedoeling. Jaap had met Vera afgesproken dat wij daar zouden eten. Om zeven uur hadden we met Jowi in een kroeg afgesproken, maar door omstandigheden kwamen we veel te laat. Nou ja, volgens de Nederlandse tijd waren we nog steeds anderhalf uur te vroeg en dat gebruikten we dus ook maar als excuus. We bleven nog een flinke tijd doorzuipen en toen we eindelijk naar Jowi’s huis reden, stopten we ook nog bij een kroegje bij hem in de buurt om daar wat te drinken. Ergens bekroop me het gevoel dat Jowi een punt wilde maken: als je iets afspreekt doe je dat met mij en niet met mijn vrouw. Einde van het verhaal was in ieder geval dat Vera al lang en breed op bed lag toen wij daar (na elven) aankwamen. Jowi maakte het eten warm, dus de maaltijd is er niet bij ingeschoten. Wat wel verloren ging was de kans voor Vera om eens uitgebreid met een homo te praten. Jaap had, lang voordat ik in Kenya aankwam, zich laten ontvallen dat ik homo was en kennelijk was Vera daar dermate in geïnteresseerd dat ze graag een keer met mij daarover wilde praten. Helaas ging dat verhaal dus niet door.

Wel interessant trouwens: Jowi heeft zo’n drie man personeel rondlopen in zijn woning in Eldoret. Een keukenmeid annex schoonmaakster, een bewaker en nog iets. Ik voelde me daar nogal ongemakkelijk bij, maar Jowi legde uit dat het mensen waren die anders werkloos zouden zijn. ‘Mensen vragen wekelijks aan me of ik werk voor ze heb’, zo antwoordde hij, ‘en op deze manier verdienen ze in ieder geval nog iets, ook al betaal ik ze niet veel’. In Europa zou ik zo’n antwoord nogal kapitalistisch vinden, maar in Kenya leek het te kloppen. Jowi heeft zoveel personeel eigenlijk niet echt nodig, maar bij gebrek aan een verzorgingsstaat is het in Afrika nu eenmaal gebruikelijk dat je mensen werk geeft (en ook nog eens je hele familie onderhoudt) als je zelf een goedbetaalde baan hebt.

De volgende ochtend [wo 30 nov.] stond er voor ons een prachtig ontbijt met lekkere thee klaar, alvorens Jowi ons afzette in de stad. Na het aanschaffen van een boek voor Marlies (Coming to Birth) bij één van de vele kraampjes op straat, een bezoek aan het postkantoor (kijken of er nog brieven voor Marlies waren bij de Poste Restante, Marlies communiceert op vakantie altijd via de Poste Restante met haar goede vriend Hans en zulke brieven willen nog wel eens veel te laat aankomen), twee maal een eettentje (voor de nodige theeconsumptie en toiletbezoeken) en een internetcafé (voor het controleren van de e-mail en het posten van een berichtje op het web-log), waar we toeval-o-toeval Jowi weer tegenkwamen, volgde onze reis naar Kabarnet. Aangezien Mount Kenya qua tijd geen optie meer was, maar Jaap en ik nog wel met z’n tweeën wilden wandelen, leek het heuvelachtige Kabarnet (Rift Valley) de enige overgebleven optie.

Na een op zich goede lunch met zeer slappe (= minder goed) friet, besloten Jaap en ik onze eerste, korte wandeling te maken. Deze leidde uiteindelijk tot een schaduwrijk en rotsachtig plekje waar we niet verder konden. Het was tegelijk het ideale punt om langdurig te pauzeren en één van die legendarische Jaap-en-Selçuk-gesprekken te hebben. Het was ook de plek waar ik de mooiste foto van Jaap tot nog toe heb genomen. Na de wandeling terug kwamen we iets voor zonsondergang terug bij het hotel, waar ik ging douchen terwijl Jaap op hetzelfde moment een telefoontje kreeg van zijn vriendin Hedwig. Het bleek een nogal moeizaam telefoontje te zijn. Hedwig was een beetje gestresst over het moment waarop Jaap terug zou komen in Nederland. Het was inmiddels duidelijk dat er een heleboel mensen op het vliegveld zouden zijn, terwijl Hedwig natuurlijk het liefst helemaal alleen met Jaap wilde zijn. Het feit dat zij diezelfde avond ook nog een belangrijk concert had, maakte het er allemaal niet eenvoudiger op. Het was een langdurig telefoongesprek, aangezien ik na het douchen (en ik sta erom bekend dat ik lang kan douchen), eerst nog op het hotelbed in slaap gevallen ben, alvorens Jaap me wakker maakte en we gingen eten.

Hoewel we eigenlijk van plan waren buiten de deur te eten, verzekerden de mensen van het Sinkoro-hotel ons ervan dat we echt nergens Nyama Choma konden krijgen. Althans, wel bij een slager, maar niet in een eettentje waar het ook klaargemaakt kon worden. En hoewel ik nog steeds twijfel aan de waarheid van dat verhaal, hebben we ons toch laten overhalen dan maar in het hotel Nyama Choma te eten. Dat werd uiteraard wel ingekocht bij de beste slager in de buurt, maar ter plekke (in het hotel dus) klaargemaakt. Dat laatste klopte dan weer wel, aangezien onze plaats aan de bar slechts twee-en-een-halve meter van de grilloven verwijderd was.

Ondertussen was de stroom uitgevallen en ondanks vele verzoeken bier in de koelkast te zetten (ook nadat de stroom weer teruggekomen was), duurde het tot aan het eind van de avond voordat de amper Engels sprekende barvrouw begreep wat we bedoelden. De Tuskers waren dus weinig baridi. Voor het gesprek tussen Jaap en mij (volgens mij ging het dit maal over liefde en relaties, een onderwerp wat tot de volgende avond zou duren) maakte dat echter niet uit. Totdat we gestoord werden door lokale notabelen die aan de zelfde bar zaten en op een gegeven moment een intelligent gesprek met ons wilden beginnen. En hoewel het in het begin nog best interessant was (de economische potentie van kenya, de macht van multinationals zoals Unilever en Coca-Cola en natuurlijk de slavernij), begin de discussie op een gegeven moment een wat naargeestig karakter te krijgen. Aangezien het er niet meer inzat dat Jaap en ik die avond de draad nog op zouden pakken, besloten we, na een rondje van onze kant als tegenprestatie voor een eerder ontvangen rondje, maar de richting van ons bed op te gaan zoeken. De volgende dag wachtte een langere en zeker ook rustigere wandeling.

Het werd, op mijn op een na laatste dag in Kenya, inderdaad een mooie wandeling, die Jaap en mij tot grote hoogten bracht. Zowel qua gesprek als qua heuvels. Onderweg maakten we enkele geluidsopnamen, videopnamen en de nodige foto’s. Net nadat we aan de top beland waren, belde Hedwig. De ontvangst in Kenya is ook in de bergen namelijk prima. Het was een vervolg op het enigszins moeizame gesprek van de dag ervoor, maar dan een stuk optimistischer. Dat gaf mij de ruimte om even een uur op mezelf te zijn (want zolang kunnen die gesprekken duren, ook al is het bellen-naar-het-buitenland). Het grappige is dat ik op zo’n moment voornamelijk aan niets denk, dus ook niet bezig ben over mijzelf na te denken. Dat is voor mij vrij zeldzaam en ergens wel prettig, alhoewel zo’n leeg hoofd ook akelig oncomfortabel kan voelen naar verloop van tijd.

Na het lange telefoongesprek duurde het even voordat de slenterende Jaap de slenterende Selçuk weer had gevonden (hij had natuurlijk ook kunnen bellen, maar waarom zou je ook). We bleven nog even zitten op de heuveltop om te genieten van het uitzicht en de vrolijke soberheid van het landschap om ons heen…

… gaven een gevolg aan ons gesprek over het leven, de liefde, relaties en de toekomst…

En namen nog een foto van onszelf met de zelfontspanner, fototoestel rustend op een platte steen…

waarvoor ik een in de weg staande jonge spruit met een zware steen naar beneden had gebogen, maar vergeten ben weer naderhand de steen weer van de jonge boom of struik af te halen, waardoor er daar waarschijnlijk een boom met een heel bijzondere vorm gaat groeien.

Aan het eind van de middag kwamen we terug in Kabarnet. Op het laatste stuk van de wandeling werden we tot driemaal toe aangesproken door localo’s die wilden weten waar we vandaan kwamen en (in twee van de die gevallen) eigenlijk geld van ons wilden. Jaap werd er op een gegeven moment bijna kwaad om. Hij wordt natuurlijk al vier maanden lang op die manier lastig gevallen (omgekeerd en op zich niet eens zo kwaad bedoeld racisme, dat moet toch een bijzondere ervaring zijn) en wilde eigenlijk ongestoord met mij verder babbelen over al die prachtige onderwerpen waarover vrienden het kunnen hebben.

In ons hotel genoten we een laatste lunch, waarna we per matatu naar Nakuru vertrokken. Er was weliswaar geen tijd meer op Lake Nakuru te bezoeken, maar Nakuru was een mooie stop tussen Kabarnet en Nairobi, waarvandaan ik de volgende dag zou vertrekken naar Nederland (zucht!). In ed matatu nog een geluidsopname gemaakt (zes minuten onvervalst matatu geluid in stereo over een Kenyaanse weg vol gaten, inclusief Swahili op de achtergrond). Ons hotel in Nakuru was gelegen naast een bar-annex-restaurant en hoewel de faciliteiten niet geweldig waren (gedeelde douches, met toilet in dezelfde ruime kleine – wie doucht maakt het toilet nat – met eveneens vaak momenten waarop het water uitvalt, gelukkig pas net toen ik alle zeep al van mijn lichaam had gespoeld, maar dat was pas de volgende ochtend), maar ter compensatie lag er wel een bijbel in de kamer, waaruit ik met genoegen nog een abject stukje Engelstalig Leviticus aan Jaap heb voorgelezen. Aangezien ik zelf op één uitzondering na nooit onder een klamboe (muskietennet) heb geslapen, heb ik onderstaande foto van deze voor de rest zeer Equatoriale ervaring maar van Jaap genomen. Een plaatje dat linearecta uit duizend-en-één nacht had kunnen komen, ware het niet dat dat geen Afrikaans maar Arabisch epos is.

De volgende ochtend (toen het water gelukkig pas werd afgesloten net nadat ik de zeep van mijn lijf gespoeld had, maar helaas net voordat ik klaar was met het spoelen van mijn tanden, waardoor ik genoodzaakt werd na veel spugen het laatste restje Paradontax tandpasta maar door te slikken – de meest walgelijke ervaring van de gehele vacantie) ging ik al vast ontbijten in de aanpalende bar-annex-restaurant-en-nu-ook-annex-ontbijttentje. Jaap moest nog wat regelen bij een reisbureau dat hem nog 40 dollar schuldig was. Daarna sloot hij zich bij me aan, waarna we per matatu richting Nairobi reisden. Het was mijn eerste en enige keer dat ik vooraan in de matatu zat. En zo had ik toch nog een glimp opgevangen van Lake Nakuru en heb ik zelfs nog van zer dichtbij Zebras langs de weg kunnen zien, die ik helaas niet heb kunnen filmen of fotograferen.

In Nairobi volgde nog een druk programma van koffie drinken (en aanschaffen als souvenir voor moeder en broer, thee heb ik later op het vliegveld nog kunnen kopen voor grootmoeder van moeders kant), kleding aanschaffen (ik heb nu ook twee mooie Afrikaanse hemden) en muziek zoeken (helaas hebben we de theme-song van de Orange-beweging van het referendum niet kunnen vinden). Op het allerlaatste moment vond ik zelfs nog een portemonnee. Ik was dringend toe aan een nieuwe leren portemonnee en probeer er een punt van te maken deze altijd in het buitenland te kopen, waarna ik het oude, versleten exemplaar, traditiegetrouw samen met Jaap, in stukken scheur. Nou ja, traditie… de eerste keer dat ik een portemonnee kocht in het buitenland, was met Jaap in Turkije, en dit was mijn eerste nieuwe portemonnee sinds die tijd, maar na twee keer mag je zoiets best een traditie noemen.

Die avond zouden we een laatste maal eten met Gavin, Conor en Joke, die die dag op eigen gelegenheid ook naar Nairobi zouden komen. Gavin en Conor zouden een dag later ook vertrekken, in hun geval om hun wereldreis te vervolgen naar Nieuw Zeeland, alwaar ze allebei hun wederhelften zouden treffen, die ook samen op werelsreis waren, maar zijn begonnen in Azië (mooi gegeven trouwens, dat de vriendin van je beste vriend weer de beste vriendin van je eigen vriendin is; is it te volgen?). We waren eerst van plan naar Carnivore te gaan, een relatief prijzig vleesrestaurant, waarbij je de hele avond veel verschillende, exotische soorten vlees krijgt geserveerd. Helaas bleek dit restaurant al volgeboekt te zijn (waarschijnlijk mede dankzij de bekendheid die het restaurant geniet dankzij reisboeken als de Lonely Planet). Gelukkig vonden we een alternatief, een hotel-annex-restaurant dat, in tegenstelling tot de Carnivore, lag op de route van het centrum van Nairobi naar het vliegveld (een voordeel dat de Carnivore nu juist niet had). De prijs was echter even exhorbitant (160 of 180 shilling -dat mag ik kwijt zijn- voor een halve liter Tusker, dat is ruim het dubbele van de normale prijs), maar voor Europese begrippen nog steeds best betaalbaar.

De vakantie was voorbij. Met Jaap heb ik nog een laatste biertje aan de bar gedronken terwijl de rest aan tafel bleef zitten. Hij reed daarna ook met me mee in de taxi om me af te zetten bij het vliegveld, de schat. En hoewel ik hem over iets meer dan twee weken al weer in Nederland zou zien, viel het afscheid net iets zwaarder dan ik had verwacht. Het was immers niet zozeer alleen een afscheid van Jaap, maar tevens van een land waar ik graag nog wat langer had willen blijven.

Op de terugreis kon ik natuurlijk weer niet slapen, en dus vermaakte ik me op KLM-vlucht KL566 dankzij het onboard entertainment system met The Hitchhikers Guide to the Galaxy (bar slechte verfilming van een prachtig hoorspel-later-ook-boek), Finding Nemo en Spiderman 1. In Nederland wachtte om zes uur ’s ochtends kou, kerstbomen en een moeder die me af kwam halen. Ondertussen dacht ik na over mijn eerste kennismaking met Afrika. En hoewel Kenya één van de meer welvarende en democratische landen van het continent is, en dus geen goede maatstaf, ben ik met een optimistisch gevoel teruggekeerd. Het land hgeeft een enorme potentie. De zielige beelden van honger en oorlog doen geen recht aan de vele landen in Afrika waar het wel goed gaat. En stabiele landen in Afrika hebben net als Kenya een enorme potentie, op de eerste plaats op landbouwgebied. Zo kan dat continent zich economisch ontwikkelen: Afrika als keuken van de wereld. Maar dan moeten wij, in Europa, rap vaart gaan maken met de afschaffing van tariefmuren en interne landbouwsubsidies, die de ontwikkeling van Afrika belemmeren. Het antwoord op een eerlijke verdeling van welvaart is niet ontwikkelingshulp, maar eerlijke, vrije handel. En als Amerika dan ook eens mee wil doen met het kwijtschelden van oude schulden, dan komen we een heel eind. En zo kwam het dat ik, behalve een heerlijke vacantie, ook nieuwe inspiratie opgedaan heb om de komende tijd weer keihard bezig te zijn met politiek. Op lokaal en op landelijk niveau. Kwaheri Kenya, en Asanti Sana!

Kenya (3) – wo 30 nov. 2005

Korte update voordt ik komend weekeinde alle verhalen eens uitgebreid op dit log zal gaan zetten.

Het afgelopen weekeinde heb ik in Uganda doorgebracht in het prachtige plaatsje Jinja aan de oevers van de Nijl. In Uganda is het Nijlwater nog vers en zelfs drinkbaar, alhoewel de GGD je dat waarschijnlijk zal afraden (gewoon toch doen hoor!).

Doel van de reis naar Uganda was een 30 kilometer lange raft langs vele watervallen, stroomversnellingen en waterkolken. Drie keer omgekieperd en enkle gewonden; boot- en reisgenoot Gavin had een schouder uit de kom, Joke hardnekkige spierpijn (maar eigenlijk pas de volgende dag), Connor een zwaar verbrande en gezwollen voet en ik letterlijk tweedegraads brandwonden op mijn bovenbenen, ter grote van een 45-toerenplaatje. Hierover later meer in mijn boek “how I survived Afrika without sunscreen”, deel drie van de omnibus “Sunburns all over the world”

Heroïsch als we ons voelden besloten we die avond in de kroeg de volgende dag meteen nog maar iets raars te doen. Met een elastiek aan je been de Nijl inspringen (bungeeeeee) leek ons op dat moment een goed idee. Dat we daar de volgende ochtend heel anders over dachten, maakte voor de boeking van de bungee-toren weinig meer uit. Ook hier later meer over.

De laatste dagen van de vacantie zal ik met Jaap wandelend doorbrengen. We reizen straks waarschijnlijk af naar Cabarnet, een heuvelachtig gebied niet al te ver van Eldoret. Vrijdagavond in Nairobi zullen we nog proberen Zebra te eten bij ‘The Karnivore’ (ten zeerste af te raden voor vegetariërs), alvorens mijn vlucht KL566 om exact 23.25 locale tijd richting Amsterdam zal vertrekken. Eventuele aanslagen met behulp van passagiersvliegtuigen dus graag op een ander moment plannen, of liever nog helemaal niet.

Kwaheri,
Selçuk