„Ik lust eigenlijk wel een stuk oude taart bij de koffie.” Of, wijzend op de fles rode port op tafel: „die wordt met de jaren wèl steeds mooier.” De grappen waren niet van de lucht op mijn moeders zestigste verjaardag.
Ze staat nu voor de keuze: doorgaan op de ingeslagen route, ver uit de buurt van vijftigplusbeurzen, en seniorenvakanties. Of toch maar toegeven dat het echt niet langer verantwoord is om nog langer elke week tweemaal hard te lopen en jaarlijks een fikse fietsvacantie te nemen. Ze zal maar iets breken. Ze drinkt toch al geen melk.
We moeten haar binnenkort misschien ook maar vast gaan inschrijven. Je weet nooit wanneer dat ineens nodig is. En een curator benoemen, als ze straks haar eigen boontjes niet meer kan doppen.
Als we nu met een paar leeftijdgenoten samenwerken, dan kunnen we onze ouders misschien in een woongroep laten wonen en samen een zuster inhuren. Dat lijkt me beter dan de horrorverhalen die je hoort over de thuiszorg.
Mijn moeder wil er allemaal niets van weten. En over pensioneren hoeven we al helemaal niet te beginnen. Wat wij snotneuzen wel niet denken. En als ze tijdens de fietsvacantie van een ravijn flikkert, dan hoopt ze dat het een mooie val wordt. Vertederend, niet, die ontkenningsfase?
Och, wij laten het maar zo. Ik zie mijn moeder eigenlijk ook niet rondlopen met een hondje en een RVS-paraplu. En met tachtig over de snelweg vindt ze godzijdank nog steeds zo’n vijfenveertig kilometer te langzaam. Als ze het maar niet te bont gaat maken. Een beetje waardigheid kan geen kwaad.
Gefeliciteerd hoor, mam. Dat je nog maar lang oma mag blijven.