De tweede week terug in Nederland stond bol van de politieke bijeenkomsten. Naast de jaarlijkse hoorzitting met de wijk- en dorpsraden waren er twee commissievergaderingen. Rode draad was telkens de relatie tussen de overheid en de politiek.
In de commissie Milieu en Mobiliteit stond onder meer het onderwerp stadsverwarming op de agenda. Een aantal bewoners hebben het idee dat ze te veel betalen voor hun stadverwarming en heeft de politiek ingeschakeld om hen te helpen bij hun strijd tegen Essent. Probleem is echter dat dit een private kwestie is tussen de bewoners en de energieleverancier. De gemeente kan namens de bewoners geen rol spelen in zo’n proces. In het beste geval kan de wethouder vragen aan Essent om coulant met haar klanten om te gaan. Maar zo’n verzoek heeft juridisch weinig om het lijf.
De meerderheid van de commissie had daar echter geen boodschap aan. Kennelijk vindt niet iedereen het even makkelijk om ‘nee’ te verkopen, ook al heb je daar steekhoudende argumenten voor. Dat is wel een beetje zorgwekkend. Als politicus moet je niet altijd de populariteitswedstrijd willen winnen, maar ook aangeven wat wel en niet binnen je mogelijkheden ligt. Niemand heft er wat aan als de gemeente later alsno niet ontvankelijk wordt verklaard en de bewoners in hun claim tegen Essent weer van voor af aan moeten beginnen. Ik stond daar helaas tamelijk alleen in. „Jij was ook niet aardig voor ons”, zei één van de bewoners na afloop van de commissie tegen mij. Maar ik zit dan ook niet in de raad omdat ik zo’n hoge aaibaarheidsfactor heb.