Een tijdje geleden schreef ik al over het debat over het behoud van de suiker-silo’s. Behoud bleek toen onmogelijk. Wel was er steun voor een alternatief voorstel van mijn kant: een stedebouwkundig plan waarin vorm en volume van de huidige silo’s worden opgenomen en elementen van de huidige bebouwing, zoals de belettering, terugkeert.
Er is in de tussentijd al heel wat gesloopt op het oude terrein van de suikerfabriek. De pulp-loods is van zijn beplating ontdaan en verworden tot een unheimisch aandoend metalen karkas. De silo’s zelf staan er nog steeds en elke dag vormen zij voor mij een referentiepunt in de stad. Onderweg naar het centrum, aan mijn rechterzijde, vormen zij robuuste silhouetten scherp afstekend tegen de laaghangende avondzon. Of onderweg terug vanuit Den Haag, als de intercity naar Venlo de betonnen kolossen rakelings voorbij glijdt.
Nog even, voordat deze bakens aan de Markoevers voorgoed verdwenen zijn. Weemoedig denk ik terug aan de herfstmaanden, als de CSM de stad vulde met de heerlijk weeïge geur van suikerbieten. Het valt al niet meer op hoe lelijk ze eigenlijk zijn. Ik passeer, kijk omhoog en breng een groet hen, deze iconen van een verdwenen industrie.
De laatste weken vraag ik me ineens af. Welke mafketel heeft toch de C van CSM roze geschilderd?