Tweede Kerstdag. Eten bij moeders. Wegens familieomstandigheden dit jaar met zes mensen.
Mijn broer en zijn vrouw namen mijn vijf maanden oude nichtje mee. En moeder had ook haar jongste broertje meegevraagd, nu oma besloten heeft zich niet meer te laten rondzeulen met de kerst, een taak die voorheen altijd maar weer door mijn jongste oom vervuld moest worden.
Nu heb ik het vijf maanden lang kunnen uitstellen, maar onherroepelijk kwam het moment dat ik het kleine ding ook in mijn handen gepropt kreeg. Even hoopte ik nog vurig dat het zo hard zou janken dat één van de ouders het snel weer terug zou pakken, maar Esra bleef verbazingwekkend stil. Voor eventjes dan.
Aan de eettafel begon me iets bijzonders op te vallen. Allereerst dat ze zich, in de buurt van babies, licht infantiel beginnen te gedragen. Maar meer nog dat ze elkaar alleen nog maar aanspreken via het kind. „Leuk hè, dat Ome Selçuk erbij is”, zei mijn broer tegen de kleine Esra, daarmee mijn bestaan bevestigend. Om te vervolgen met „zeg maar tegen Ome Selçuk dat ‘ie best wel wat vaker langs mag komen”, daarmee de verwachting over het spraakvermogen van de kleine Esra ietwat te hoog gesteld te hebben.
Een oude conclusie werd herbevestigd. Kinderen. Ik laat het toch maar het liefst aan anderen over. Gelukkig denkt mijn broer daar heel anders over.