Van oude dingen, mensen die voorbij gaan

Breda's Museum

En toen mocht het Bredaas Museum de deuren sluiten. Want deze coalitie doet volgens sommigen natuurlijk niets liever dan welke voorziening dan ook het liefst tot de grond toe af te branden. Maar nee, de deuren sluiten, dat was nu net niet de bedoeling van een door GroenLinks en D66 ingediende motie over het museum.

Ik heb me als raadslid altijd hard gemaakt voor de positie die culturele voorzieningen en initiatieven in de stad hebben. Wat mij betreft geen onevenredige bezuinigingen op cultuur, zoals dat bijvoorbeeld landelijk door dit kabinet wèl gebeurt. Wij willen geen kaalslag of een grote kaasschaaf over het totaal aan cultuurbudgetten. Tot nu toe zijn de bestaande cultuurgelden dan ook in stand gebleven. En sterker, is er een extra investeringsintentie in het kader van Brabant Culturele Hoofdstad. Dat is in Nederland in deze bezuinigingstijd uniek.

Tegelijk echter, besef ik dat in deze tijd, waarin tal van gebieden geconfronteerd worden met forse budgetverlagingen, ook het beleidsveld cultuur niet geheel ontzien kan worden. Maar wat mij betreft geen ongerichte bezuiniging. Dus niet: tig initiatieven en culturele evenementen korten of de nek omdraaien. Dat zou naar onze mening namelijk desastreus zijn voor de culturele dynamiek in Breda. Dan kies ik er liever voor om binnen de cultuurbudgetten één scherpe keuze te maken. Eén scherpe keuze die een flinke besparing oplevert en die zo min mogelijk ten koste gaat van het maatschappelijk rendement dat cultuur in de breedste zin in de stad oplevert. Het oog viel al snel op een slecht draaiend museum: het Bredaas Museum.

Om de laatst vastgestelde cijfers over 2009 weer te geven: 19.849 bezoekers (doelstelling was 25.000) in het hoofdgebouw. In 2010 waren dit er aanzienlijk meer, omdat het succesvolle tweejaarlijkse evenement Breda Photo het hoofdgebouw gebruikte voor een deel van de exposities. Van de 20.000 bezoekers wordt een kwart behaald met verplichte bezoeken van schoolklassen. De maatschappelijke relevantie van het museum is, met zo weinig bezoekers, alles behalve optimaal.

Tegenover deze bezoekers staat een totale begroting voor het museum van 2,6 miljoen euro. Het grootste deel van dit geld gaat zitten in het beheer en onderhoud van een kostbaar gebouw op één van de duurste locaties van Breda. Een gebouw dat voor een groot deel gebruikt wordt als depot (opslagruimte) en voor een deel (derde verdieping) niet gebruikt wordt. En een gebouw dat niet aan de nieuwe museale eisen voldoet voor de opslag van kunst als erfgoed. Eigenlijk is het enige lichtpuntje voor het Bredaas Museum het succes van een aantal dependances. Uitstallingen in de Grote Kerk, de zilvercollectie in het Begijnhof en het beeld van Hercules (Vuile Jan) dat opgesteld staat in het casino behalen jaarlijks ruim het dubbele aantal bezoekers van de tentoonstellingen in het hoofdgebouw. De dependances zijn hèt succes van een verder vrij slecht draaiend museum.

Nu snap ik als geen ander dat bezoekerscijfers alleen niet het geschikte meetinstrument zijn voor het afmeten van cultureel of maatschappelijk belang. Maar daar waar de doelstelling van het museum is om het erfgoed van de stad te ontsluiten aan de stad, weet het museum deze doelstelling niet op een succesvolle wijze te volbrengen. Dat heeft in mijn ogen vooral te maken met het feit dat een erfgoedmuseum oude stijl als concept niet meer aansluit bij de beleving van potentieel geïnteresseerden. Het museum moet naar een andere werkwijze toe: erfgoed ontsluiten via wisseltentoonstellingen op verschillende locaties. Locaties die een relatie hebben met het thema van de tentoonstelling. Het erfgoed wordt dan op een relevantere manier ontsloten, namelijk in een context waarin locatie, plaats en object elkaar versterken. Maar tot nog toe heeft het museum op dat vlak nog te weinig gedaan.

Ik ben ervan overtuigd dat een nieuwe formule meer mensen trekt en het huidige dure gebouw dan ook niet meer nodig is. Het depot kan verhuizen naar een opslagruimte op een veel minder dure locatie. Een depot dat wèl voldoet aan de huidige eisen van opslag. Dit kan een flinke besparing opleveren, tot wel één miljoen. Daarnaast kan de huidige werkwijze van het museum veel beter. Minder aankopen, gerichtere collectieopbouw en betere scholing van het personeel en een efficiëntere bedrijfsvoering.

Daarom stond mijn handtekening onder een motie van GroenLinks en D66. Om de discussie over een toekomstvast museum dat wèl relevant is voor de stad eindelijk eens van de grond te tillen. En ja, een museum dat daarmee ook een bijdrage levert aan de bezuinigingsopgave van de stad. Een kleiner, beter museum. Ik ben ervan overtuigd dat dat gaat lukken.

De Wietpas

De gemeenteraad van Breda is tegen het plan van minister Opstelten om een wietpas in te voeren. Alleen het CDA en de VVD stemden tegen de motie die ik namens GroenLinks en met steun van de zes overige partijen indiende. Daarmee volgt Breda het voorbeeld van Den Bosch en Eindhoven, die een soortgelijke motie tegen de invoering van de wietpas al eerder aannamen.

Invoering van de wietpas zou betekenen dat coffeeshops straks alleen nog maar toegankelijk zijn voor Bredanaars. Daarmee hoopt Opstelten de georganiseerde misdaad achter de coffeeshops aan te pakken. Een onzinnig plan. Als mensen niet meer in de coffeeshops terecht kunnen, zoeken ze hun heil elders. Straathandelaren zullen daar gretig op inspelen met als gevolg meer straathandel, meer overlast en meer vermenging van soft- en harddrugs. De georganiseerde misdaad zal het ondertussen een biet zijn via welke kanalen zij hun drugs verkopen.

Breda heeft het geluk een aantal betrouwbare coffeeshophouders te hebben waar goede afspraken mee te maken zijn. De Bredase coffeeshops verkopen geen harddrugs en geven voorlichting over de risico’s van overmatig drugsgebruik. De Bredase coffeeshophouders nemen dus nadrukkelijk hun verantwoordelijkheid. Straathandelaren daarentegen, hebben daar lak aan. Die verkopen naast hasjiesj en weed ook allerlei andere leuke drugs die ze maar al te graag aan de man brengen. Wietpas of niet.

Daarnaast is de invoering van de wietpas niet te handhaven. De extra controles bij coffeeshops en het aanpakken van de toegenomen straat- en thuishandel zal een enorme politiecapaciteit vergen. Als de minister al zo nodig zijn eigen wil moet doordrukken, dan zou het fatsoenlijk zijn om ons er ook vijftig agenten bij te leveren. Maar het liefst heb ik dat de politie zich helemaal niet hoeft bezig te houden met een soort veredelde ingangscontrole. Laat die mensen nu toch eens lekker echte boeven vangen, in plaats van argeloze coffeeshopgangers uit Terheijden of Turnhout terug te sturen, zou ik tegen Opstelten willen zeggen.

Als het Opstelten nu echt om de inhoud is te doen, zou hij zijn gedachten moeten veranderen. Je treft de georganiseerde misdaad achter de achterdeur echt niet met een wietpas. Dat is wishfull thinking. Het enige gevolg is dat iemand van zestien straks nog makkelijker op de straat aan zijn joint kan komen. En dat ‘ie vervolgens ook nog Ketamine, Speed of GHB krijgt aangeboden. Ik kan me niet voorstellen dat de minister dat voor ogen heeft. De Bredase gemeenteraad, GroenLinks voorop, in ieder geval zeker niet.

Het Kunduz-congres

Met een motie van afkeuring tegen de fractie en een motie tegen de trainingsmissie in Afghanistan leek het congres een clash te worden tegen voor- en tegenstanders van de steun die de Tweede Kamerfractie had uitgesproken voor een missie om in Afghanistan politiemensen op te leiden.

Die clash bleek uiteindelijk mee te vallen. Bij de uiteindelijke stemming werd de motie van afkeuring door driekwart (75,2 procent) van de aanwezigen verworpen. Ook was ruim tweederde van het congres (69,8 procent) niet tegen de voorgenomen opleidingsmissie in Kunduz. Wel, en dat is ook van belang, vond iets meer dan de helft ( 52,6 procent) dat er in aanloop naar het besluit beter gecommuniceerd had moeten worden met de leden over de afwegingen van de fractie.

Nog belangrijker is echter dat de sfeer tussen voor- en tegenstanders over het algemeen respectvol was. Slechts één maal vloog één van de tegenstanders uit de bocht door te beweren dat de Tweede Kamerfractie lak had aan de mening van de leden. Iets dat door het congres direct werd beantwoord met een subtiel boe-geroep. In de foyer van de congreslocatie was dan ook geen enkele sprake van kilheid of conflict.

Desondanks is een missie, zelfs een opbouwmissie als deze, een teer onderwerp bij GroenLinks. Dat blijkt aan het aantal opzeggingen, zo’n 750. Dat is pijnlijk. Voor een aantal principiële pacifisten blijkt ook een opleidingsmissie als deze onverteerbaar. Tegelijk heeft de partij, dankzij de gewetensvolle en zuivere, niet opportunistische houding van de Tweede Kamerfractie, er 650 nieuwe leden bij gekregen. En ook dat is een signaal. De nieuwe politiek van Jolande Sap, die zich niet heeft laten leiden door electorale motieven, wordt gewaardeerd. Een opstelling waarbij ingenomen standpunten niet worden bepaald door of je nu oppositie of coalitie bent, maar een opstelling die zich laat leiden door inhoudelijke argumenten. Bipartisanship, noemen ze dat in de Verenigde Staten van Amerika. Depolarisatie, is de Nederlandse tegenhanger van deze constructieve politiek.

Zelf heb ik nog een bijdrage geleverd aan de steun voor de Tweede kamerfractie. Hij is te zien in de videocompilatie (op 5’05”). De volledige tekst staat hieronder.

Vrienden,
Eerst was er ons verkiezingsprogramma, waarin staat: ‘Wij laten Afghanistan niet in de steek’.
Vervolgens kwam de motie van Mariko Peters en Alexander Pechthold. Met als strekking: ‘wij laten Afghanistan niet in de steek
.
En daarna kwam het kabinet met een voorstel voor een politiemissie. En dat was niet onze missie.
En toen heeft Jolande gedaan wat politici doen, wat idealistische politici doen.
Eisen stellen, garanties vragen, onderhandelen.
Onderhandelen totdat het een missie werd die wel bij ons past. Want wij laten Afghanistan niet in de steek.
Ik weet dat het een moeilijke afweging geweest moet zijn. Voor iedereen, zeker ook voor de tweede kamerfractie. Maar het is een zuivere afweging geweest. Integer, gewetensvol. Met het hoofd opgeheven. En de rug recht.
Jolande, Respect!

Afghanistan

Leiders Afghaanse politie

Ik hoef niet zo heel veel te zeggen over Afghanistan. Alles wat er over de voorgestelde missie in Kunduz en de stellingname van GroenLinks is te zeggen, heet de afgelopen dagen op enigerlei wijze de revue al wel gepasseerd. Soms zinvolle analyses van voor- en tegenstanders, soms een diarree van halve verwensingen.

Mijn reden om lid te worden van GroenLinks was destijds primair ingegeven vanuit een enorme bezorgdheid om het milieu en het weigeren te accepteren dat de welvaart en de macht in de wereld fundamenteel onrechtvaardig is verdeeld. De wereld is een global village en wat er in Cairo, New York of Kandahar gebeurt is, zeker voor de westerse mens, net zo dichtbij als de gebeurtenissen twee dorpen verderop. Nederland heeft een internationale verantwoordelijkheid, voor vrede, voor veiligheid, voor vrijheid. Ook in Afghanistan.

Voor de helderheid: ik was één van de eerste, die op zaterdag 20 oktober 2001, met slechts een kleine duizend anderen, demonstreerde tegen de nieuwe oorlog in Afghanistan. Het was de verkeerde oorlog, met de verkeerde middelen, om de verkeerde reden. Het doel was niet om decennialang voortdurende onderdrukking te beëindigen, doel was het oppakken van een misdadige organisatie in een ongeorganiseerd land. Voor de duidelijkheid: Bin Laden loopt nog steeds ergens rond.

Gelukkig heeft die nieuwe oorlog er wel toe geleid dat de Taliban als regering is verdreven. En dat de situatie voor miljoenen Afghaanse vrouwen en meisjes mondjesmaat verbeterd is. Tegelijk is het volkomen helder dat de situatie in Afghanistan nog lang niet zo stabiel is dat het land zonder internationale bemoeienis verder kan, dan zou het land immers binnen de kortste keren afglijden naar een nieuwe dictatuur van radicaal islamitische oppressie of, wellicht nog erger, een permanente oorlogssituatie. Niet de omgeving die je 33 miljoen Afghanen toewenst. Niets doen is geen optie.

De internationale gemeenschap heeft een verantwoordelijkheid, en Nederland dus ook. Bijvoorbeeld met de opleiding van politiepersoneel. Dat, want zo is de situatie, af en toe inderdaad in bijna para-militaire acties verzeild zal raken. Kunduz is nu eenmaal geen Delfzijl. En de Tweede Kamerfractie heeft een juiste keuze gemaakt. Een juiste keuze door, in tegenstelling tot PvdA en de SP, niet categorisch elke politiemissie op voorhand af te wijzen. Een juiste keuze door duidelijk te maken aan welke voorwaarden een missie moet voldoen, wil deze de steun van GroenLinks krijgen. En een juiste keuze door open te staan voor toezeggingen van het kabinet en een eigenstandige afweging te maken. Een afweging die niet werd beïnvloed door eendimensionale dogma’s, publieke druk of electorale belangen. Daar is de dagelijkse situatie van miljoenen Afghanen te belangrijk voor.

Ik benijd de Tweede Kamerleden van GroenLinks niet, die de afgelopen dagen en weken moeilijke afwegingen hebben moeten maken en door sommigen uit de achterban tamelijk aanmatigend of zelfs onheus werden bejegend. Aan mijn collega partijleden heb ik slechts één overweging. Ons verkiezingsprogramma leest:

„Nederland laat Afghanistan niet in de steek. De opbouw van een democratische, veilige rechtsstaat heeft er prioriteit. Dat vereist grotere inspanningen voor corruptiebestrijding, versterking van bestuur, rechtspraak, civiele organisaties en de positie van vrouwen, alsmede onderhandelingen met gematigde Taliban. Nederland draagt meer politietrainers bij aan de EU-opleidingsmissie. Ons land steunt geen offensieve militaire operaties.” Aan een ieder die overweegt op het congres, komende zaterdag, een motie van afkeuring of wantrouwen in te dienen of te steunen: wat is nu precies het grote verschil tussen programmapunt 27 uit het verkiezingsprogramma van GroenLinks en de missie die nu op stapel staat en is dat verschil zo groot dat dit de kloof rechtvaardigt tussen een vorig jaar vrijwel unaniem aangenomen verkiezingsprogramma en een nu dreigende motie van afkeuring?

En toen was ze weg

Femke Halsema

Een vrijdagmiddag, een persconferentie. Jolande Sap links naast Femke Halsema. Geen tranen, wel applaus. Femke kondigde per onmiddellijke ingang haar vertrek aan als fractieleider van GroenLinks.

Ik ben haar schatplichtig. Dat zijn we allemaal. Zij heeft afgerekend met oud-linkse maakbaarheidsgedachten, met socialistische dogma’s, met oude vormen en oude gedachten die al lang geen antwoord meer waren op de complexe, actuele vraagstukken van de moderne, geïndividualiseerde maatschappij.

Ik kan me een vrijdagavond in november 2004 herinneren waarop we, een aantal GroenLinks-jongeren, deze nieuwe links-liberale kijk op de wereld bezegelden met een paar flessen wijn en de wens onze positie te markeren op het GroenLinks-forum dat de volgende dag zou plaatsvinden. En dus pakten we de melodie van de Internationale en herschreven de tekst, zoals zo velen dat eerder, in de jaren zeventig, tachtig en negentig gedaan hadden.

Hoe toepasselijk was de eerste regel ‘Ontluikt, vrijzinnigen der Aarde’, welk een sneer vormde het afsluitende ‘De Links-Liberale Zal morgen heersen op Aard’. Ik kan me herinneren dat een aantal oudere leden mopperend de zaal uitliep toen we het de volgende dag ook daadwerkelijk op het podium van de plenaire zaal ten gehore  brachten. De strijd tussen de rechtschapen socialisten en de liberale groenen moest toen nog beginnen.

Femke verlaat de partij op een moment dat de eenheid is wedergekeerd. Socialisten en Liberalen hebben elkaar gevonden in een nieuwe status-quo die we voor het gemak maar even samenvatten onder de noemer ‘vrijzinnig’. Want dat zijn we, vrolijk en optimistisch, progressief en non-conformistisch. Vrij en zinnig. Dag Femke.

En toen was ze weg

Een vrijdagmiddag, een persconferentie. Jolande Sap links naast Femke Halsema. Geen tranen, wel applaus. Femke kondigde per omniddelijke ingang haar vertrek aan als fractieleider van GroenLinks.

Ik ben haar schatplichtig. Dat zijn we alle-maal. Zij heeft afgerekend met oud-linkse maakbaarheidsgedachten, met socialisti-sche dogma’s, met oude vormen en oude gedachten die al lang geen antwoord meer waren op de complexe, actuele vraagstuk-ken van de moderne, geïndividualiseerde maatschappij.

Ik kan me een vrijdagavond in november 2004 herrinneren waarop we, een aantal GroenLinks-jongeren, deze nieuwe links-liberale kijk op de wereld bezegelden met een paar flessen wijn en de wens onze positie te markeren op het GroenLinks-forum dat de volgende dag zou plaatsvin-den. En dus pakten we de melodie van de Internationale en herschreven de tekst, zo-als zo velen dat eerder, in de jaren zeven-tig, tachtig en negentig gedaan hadden.

Hoe toepasselijk was de eerste regel ‘Ont-luikt, vrijzinnigen der Aarde’, welk een sneer vormde het afsluitende ‘De Links-Liberale Zal morgen heersen op Aard’. Ik kan me herrinneren dat een aantal oudere leden mopperend de zaal uitliep toen we het de volgende dag ook daadwerkelijk op het podium van de plenaire zaal ten gehore  brachten. De strijd tussen de rechtschapen socialisten en de liberale groenen moest toen nog beginnen.

Femke verlaat de partij op een moment dat de eenheid is wedergekeerd. Socialisten en Liberalen hebben elkaar gevonden in een nieuwe status-quo die we voor het gemak maar even samenvatten onder de noemer ‘vrijzinnig’. Want dat zijn we, vrolijk en optimistich, progressief en non-conformis-tich. Vrij en zinnig. Dag Femke.

Het Rovershol

PVV-fractie

Veel tegenstanders van Wilders zullen de afgelopen dagen met enig genoegen de ontwikkelingen binnen de PVV gevolgd hebben. NRC-columnist Marc Chavannes schreef zelfs dat, nu Lucassen niet uit de PVV-fractie wordt gezet, Geert Wilders tot de gevestigde orde is gaan behoren en daarmee zijn aantrekkingskracht als politieke outsider is kwijtgeraakt. Een voorbarige reactie, in mijn ogen.

Eerst waren er de berichten over Lucassen, die in zijn buurt te boek stond als asociale buurtterrorist en ook nog eens veroordeeld bleek voor het plegen van ontucht. Daarna volgden de berichten over Jim Sharpe, die ook al niet in staat blijkt zijn agressie op een geciviliseerde wijze te kanaliseren en daarnaast leidinggevende was bij een internetbedrijf dat er tamelijk dubieuze en door de rechter zwaar beboete praktijken op nahield. De PVV als rovershol, waar iedere crimineel ongestraft onderdeel van de fractie mag blijven uitmaken. Geen fatsoenlijke kiezer wil zich met zo’n partij afficheren, zo luidt de heersende gedachte binnen de gevestigde politiek. Einde electorale aantrekkingskracht.

Die analyse is gemankeerd. Zij gaat namelijk uit van de mores binnen de gevestigde politiek die door Wilders en zijn kiezers zo wordt verafschuwd en gewantrouwd. Die afkeer tegen de politieke ‘elite’, haat zelfs, is zo groot dat deze voor veel PVV-stemmers de maatstaf is waarlangs ze de rest van de samenleving en met name de politiek beoordelen. Lucassen is niet ‘fouter’ dan pak ‘m beet, Wijnand Duyvendak. In tegendeel, hij is hooguit een ongelukkig geselecteerd Kamerlid van een verder onfeilbare partij die nog altijd de strijd tegen de elite vertegenwoordigt.

Dat volstrekt subjectieve wereldbeeld maakt elke vergelijking met andere politici of andere partijen onmogelijk. Stel je voor dat bij een andere, gevestigde partij een zelfde soort situatie ontstaat, zal de PVV-aanhanger deze nog altijd anders beoordelen. Sterker nog, als morgen van een linkse politicus dezelfde soort verhalen boven water komen, zal een rasechte PVV-er bij hoog en bij laag vinden dat deze moet aftreden, ook al wordt van Lucassen schoorvoetend geaccepteerd dat hij blijft zitten.

Het vaderlandse journaille zal de komende tijd nog wel door blijven graven naar de historie van veel Kamerleden van de PVV. En dat zal vast nog wel een paar smetjes op het blazoen van enkelen opleveren, al is het aannemelijk dat deze zaken minder schokkend zijn als de streken van Lucassen. Neem bijvoorbeeld de onwaarheden in het CV van PVV-Kamerlid Richard de Mos, waarin ten onrechte staat dat hij schoolhoofd is geweest. De PVV-er zal zijn schouder ophalen en hierin eerder een bevestiging zien van het feit dat ook de journalistiek behoort tot de ‘linkse elite’ die er alles aan gelegen is de PVV kapot te maken. Een kritisch commentaar in De Telegraaf zal niet het vertrouwen in Wilders C.S. doen afnemen. De PVV-aanhanger zal er liever voor kiezen De Telegraaf voortaan ook te etiketteren als bestempelen als ‘linkse elite’.

Is dat te negatief? Er zijn tal van voorbeelden in andere landen waarbij rechts-populistischte partijen hun aanhang lange tijd konden behouden, ook wanneer zij in opspraak kwamen,  of het nu de Oostenrijkse FPÖ is of het Vlaams Blok/Belang. De Italiaanse premier Silvio Berlusconi lijkt er zelfs een electorale strategie van gemaakt te hebben. En vertegenwoordigers van de aartsconservatieve Tea Party in de Verenigde Staten doen steevast domme uitspraken die lijnrecht tegenover elke vorm van realiteitszin, feit of wetenschap staan, waarop aanhangers liever aan de objectieve wetenschap twijfelen dan aan de intellectuele potentie van de Tea Party zelf.

Wat al deze partijen gemeen hebben is dat ze het is gelukt om het icoon te worden van wantrouwen jegens de gevestigde politiek of de heersende elite. Zij hebben dat weten te institutionaliseren en kanaliseren via de eigen partij. Dat gevoel is dermate sterk dat het niet snel wegebt. Een Eric Lucassen meer of minder is dan hooguit een rimpeling op de golven van de oceaan.

Langdurigheidstoeslag

De raadsvergadering van verleden week stond geheel in het teken van de begroting 2011. Een begroting waarin voor de verandering eens een keer niet meer, maar aanzienlijk minder geld uitgegeven kan worden. De broekriem moet aan, voor enkele tientallen miljoenen.

Wat de oppositie betreft, ging de begroting echter vooral om een voornemen van de nieuwe wethouder Sociale Zaken om de langdurigheidstoeslag te halveren. Bredanaars die langer dan drie jaar een maandinkomen hebben dat lager ligt dan 110% van de bijstandsnorm komen automatisch in aanmerking voor deze jaarlijkse toelage.

Die langdurigheidstoeslag leidt er onbedoeld toe dat het voor sommige mensen niet interessant is om te gaan werken. Stel, je krijgt een baan aangeboden waardoor je net boven de 110% van de bijstandsnorm terecht komt, dan vervalt je toeslag en ga je er qua inkomen zelfs op achteruit. Je kunt het deze mensen nauwelijks kwalijk nemen dat ze dan niet zo’n zin hebben in het vinden van een baan.

Er zijn echter ook mensen die te ver van de arbeidsmarkt afstaan. Dat kan komen vanwege medische problemen. Of omdat ze al zo lang werkloos zijn dat geen werknemer ze in dienst wil nemen. En dan heb je ook nog gezinnen met kinderen. En die kinderen mogen niet de dupe worden van de baanloosheid van hun ouders. Tal van uitzonderingen dus, die in mijn ogen op de één of andere manier een extra steuntje van de gemeentelijke overheid moeten krijgen. Dat kan een op maat toegesneden werktoeleidingstraject zijn voor mensen die daardoor op termijn wel een carrière, en dus economische zelfstandigheid kunnen opbouwen. Dat kunnen in andere gevallen voorzieningen zijn voor opgroeiende kinderen. En in sommige gevallen een aanvulling op het inkomen van mensen die buiten hun schuld niet kunnen werken. Chronisch zieken bijvoorbeeld, die ook nog eens veel extra medische kosten hebben.

Om al die mensen, met hun eigen individuele problemen en behoeften, goed te kunnen bedienen, is een automatische langdurigheidstoeslag niet het juiste instrument. Je wil die mensen aan het loket hebben, zodat je deze specifieke behoeften goed in kaart kunt brengen en met deze mensen samen een toegesneden plan kunt uitwerken. In die specifieke behoefte van mensen kun je niet voorzien door iedereen een standaard geldbedrag per jaar aan te bieden in de vorm van een langdurigheidstoeslag. Wat mij betreft liever specifieke oplossingen op maat voor een ieder, in plaats van een generieke uitkering. Kijken of je mensen uit de armoede kunt krijgen, in plaats van de armoede iets minder erg te maken. Dat is wat mij betreft het meest sociale beleid

Het debat ging vorige week echter helemaal niet over al die nuances. De PvdA en de SP hadden slechts één standpunt: de langdurigheidstoeslag moet blijven. Daarmee gaven deze partijen in mijn ogen geen blijk van de specifieke behoeften van elk individu. En daarmee hebben zij de kwetsbaren in onze samenleving wat mij betreft een slechte dienst bewezen.

Cultuurliberalisme

2018Brabant

De aantrekkingskracht van een stad op de creatieve klasse is maatgevend voor de potentie die zo’n stad heeft op het gebied van innovatie, technologische ontwikkeling en nieuwe werkgelegenheid, zo herkauwde ik gisteren al het toonaangevende boek ‘The rise of the Creative Class’ van Richard Florida. Een op zichzelf juiste, maar ook gevaarlijke veronderstelling.

Het boek van Florida is, samen met het in de jaren daarvoor gepleegde onderzoek, reden geweest voor steden om zeer gericht te gaan investeren in cultuur – en ik gebruik dat woord in de meest breed mogelijke betekenis – die een economische potentie heeft. Een grote vergissing. Vele steden hebben geprobeerd succesvol gebleken formules van andere plaatsen in de wereld na te bootsen. En tegelijk was de focus vooral gericht op het top-segment: de creatieve industrie die het dichtst bij de economie staat. Een dubbele fout.

Allereerst miskent het lukraak kopiëren van formules de culturele eigenheid, de identiteit en de intrinsieke kwaliteit van de eigen stad. Ten tweede trapt de creatieve klasse er simpelweg niet in. Een aantrekkelijk vestigingsklimaat begint, helemaal onderop, bij ruimte voor autonome creativiteit. Dat vraagt om vrijplaatsen, om een uitdagende atmosfeer, om het creëren van mogelijkheden voor ontwikkeling en dat vraagt bovenal om een liberaal stedelijk klimaat. En, laat het maar hardop gezegd worden, daar zijn we in Nederland niet goed in. Onze regelzucht, onze ordeningsdrang en onze verantwoordingscultuur, ons hele zijn als Nederlanders verhoudt zich maar moeizaam met het bieden van ruimte voor een autonome levensstijl. En dat geldt in het eeuwenlang door de Katholieke zuil gedomineerde Brabant waarschijnlijk nog veel meer dan in andere delen van Nederland.

Dus daar gaat de ambitie van het binnenhalen van de nominatie voor de titel Culturele Hoofdstad 2018, zult U denken. Geenszins. Wie aantrekkelijk wil zijn voor de creatieve klasse moet allereerst immers putten uit de eigen, intrinsieke kracht en uniciteit. En die heeft Brabant, als exponent van de Nederlandse Bourgondische cultuur, wel degelijk. Brabanders zijn bij uitstek verbinders, mensen die graag het groepsverband opzoeken. Het verenigingsleven in Brabant behoort tot de sterksten in Nederland en wellicht zelfs ver daarbuiten. De kracht om dingen samen te doen, dat kenmerkt de Brabantse mentaliteit. En die eigenschap is weer een unique selling point in onze kandidatuur voor 2018. Een eigenschap die als eerste tot uiting komt dat het niet één stad alleen, maar een heel stedelijk weefsel is dat zich kandideert als Culturele Hoofdstad: niet alleen Breda, Den Bosch, Eindhoven Helmond en Tilburg samen met de provincie, maar, zoals Van de Donk het consequent omschrijft: stad èn ommeland. Heel Brabant dus, met ‘s Hertogenbosch als Primus inter Pares.

Zoals ik gisteren al schreef is de kandidatuur voor de titel Culturele Hoofdstad niet een doel op zich, maar een uitermate geschikt vehikel om de ontwikkeling van het Brabantse stedelijke weefsel op een hoger plan te tillen. Ik ben er vast van overtuigd dat we die investeringen die we moeten doen om de nominatie binnen te slepen, sowieso hadden moeten plegen om als regio onze positie te verbeteren. Dat is niet zozeer alleen een economische noodzaak, maar vooral een maatschappelijke wenselijkheid. Rest dus dat struikelblok van de liberale samenleving die ruimte biedt voor autonome ontwikkeling. Ik denk dat we de komende jaren zullen moeten gaan gebruiken om daar een geheel eigen, Brabants model op te bedenken. Dat is niet alleen een opdracht voor cultuurwethouders, het is er één van alle beleidsterreinen, van onderwijs tot veiligheid. En het is een uitnodiging aan alle facetten van de samenleving, van bedrijfsleven tot carnavalsvereniging en voetbalclub tot kunstcluster.

Een beetje Branie kan geen kwaad.

De Culturele Hoofdstad

2018Brabant

Brabant is in 2018 de culturele hoofdstad van Europa. Nu ja, goed, we moeten de kandidatuur nog wel even binnenslepen, maar dat we het gaan worden, dat weet vaandeldrager en Commissaris der Koningin Wim van de Donk eigenlijk al zeker. Een beetje branie is helemaal niet verkeerd in dit soort trajecten.

Vorige week bracht ik samen met een delegatie raadsleden, wethouders, ambtenaren en betrokkenen uit Brabant een bezoek aan het Ruhrgebied, waar 53 gemeenten zich dit jaar, onder aanvoering van Essen – net als Istanbul – Culturele Hoofdstad mogen noemen. Het was een indrukwekkend bezoek. Daar waar Ruhr in eerste instantie associaties oproept met gesloten mijnen, verdwenen industrie en leegstand in de steden, blijkt het tegendeel waar. Of althans, blijkt het tegendeel ook waas. Ruhr heeft het verdwijnen van de zware industrie aangegrepen om een transitie naar nieuwe werkgelegenheid in gang te zetten en het de nominatie voor Culturele Hoofdstad heeft hen daarbij enorm geholpen.

Dat cultuur in al haar facetten een belangrijke motor is van economische ontwikkeling, zou sinds het doodgeknuffelde, soms verguisde en helaas vaak verkeerd uitgelegde boek van Richard Florida niet meer uitgelegd hoeven worden. Florida beschrijft de creatieve klasse als de motor van sociale en economische innovatie. En daarbij gaat het niet alleen om kunst in enge zin, maar ook om wetenschap, technologische innovatie, maar bijvoorbeeld ook sport.

Nu is er geen recept voor het aantrekken van die creatieve klasse. Ze kiezen immers autonoom hun eigen vestigingsplaats. Maar steden kunnen er wel voor zorgen dat ze aantrekkelijk zijn voor deze groep. De Brabantse kandidatuur voor de titel Culturele Hoofdstad is een instrument, een vehikel om de komende jaren te gaan werken aan dat juiste vestigingsklimaat. Dat betekent niet dat de vijf steden in Brabant ineens allemaal nieuwe dingen moeten gaan initiëren en een nieuwe identiteit moet gaan bedenken. Nee, het gaat erom dat Brabant datgene dat er impliciet aan kracht en aantrekkelijkheid al is in de provincie, met elkaar in verbinding wordt gebracht en wordt versterkt. Brabant moet niet op andere Culturele Hoofdsteden willen lijken. Sterker nog, we willen er juist niet op lijken. In de uniciteit zit de kracht van een regio, een stad of een stedelijk weefsel en die uniciteit moeten we ten volste uitnutten.

De kandidatuur van Brabant als Culturele Hoofdstad van Europa in 2018 biedt een enorme kans voor de regio om zich te ontwikkelen. Zelfs als we de nominatie onverhoopt niet binnenslepen. Alhoewel die laatste gedachte, om Van der Donk nog maar eens aan te halen, natuurlijk volstrekt ridicuul is. Een beetje Branie kan Brabant wel gebruiken.

Dag, Harley

Harley-dag. Foto: Esther Schutters
Harley-dag. Foto: Esther Schutters

Eigenlijk hoefden we er alleen maar op te wachten totdat er een evenement in Breda de handdoek in de ring zou gooien. Al jaren heb ik in de politiek gewaarschuwd tegen te strenge regels. Of ze nu van de brandweer zijn, sinds Volendam, of van de politie, sinds de strandrellen in Hoek van Holland. Deze week maakte het bestuur van de Harley-dag bekend er geen zin meer in te hebben.

De afgelopen jaren is het aantal regels waar evenementen aan moeten voldoen steeds strenger geworden.  Zo ook de Harley-dag had. Zij waren zelfs ineens aangewezen als risico-evenement waardoor het tijdens de editie van het afgelopen jaar stierf van politieagenten en leden van de Mobiele Eenheid. Je moet wel onder een heel grote steen geleefd hebben als je niet weet dat motorrijders en politie-beambten nu niet direct de ideale combinatie vormen voor een ongedwongen en gezellig feestje. Sterker nog, zo betoogt het bestuur: de opvallend aanwezige veiligheidsbeambten hadden juist tot provocatie en escalatie kunnen leiden.

Ook Breda Barst heeft te kampen met steeds strenger wordende eisen. Het nut ontgaat de organisatie helemaal: er is op Breda Barst werkelijk nog nooit iets gebeurd dat niet door de eigen vrijwilligers en het beveiligingspersoneel opgelost kon worden. Toch is na vijftien jaar ook Breda Barst ineens een ‘risico-evenement’. Te belachelijk voor woorden, maar of de organisatie wel maar even extra veiligheidsmaatregelen wilde nemen, zo meldde de ambtenaar belast met de vergunningverlening in de laatste weken voor het festival. Met gefrustreerde bestuursleden en duizenden euro’s aan onverwachte extra uitgaven als gevolg. Ook binnen de organisatie van Breda Barst is het enthousiasme om door te gaan nu niet bepaald gegroeid dankzij de steeds strenger wordende houding van overheid.

De Nederlandse regelzucht heeft een enorme vlucht gemaakt na de cafébrand in Volendam. De brandweer heeft er in Breda de handen vol aan om jaarlijks te controleren of de cafés met carnaval wel andere, bredere deuren hebben geplaatst, versiering wel voldoende is geïmpregneerd en podia niet een centimeter te dicht bij bestaande bebouwing geplaatst zijn. En met de Strandrellen in Hoek van Holland en de ramp op de Love Parade is bestuurlijk Nederland helemaal paranoia geworden. En bestuurders doen in zo’n geval wat bestuurders altijd doen: nog meer regels bedenken. De felle discussie over beeldschermen tijdens het WK staat nog duidelijk op mijn netvlies.

Aan de oorsprong van overdreven strenge regelgeving ligt de wens van een maatschappij om elk risico uit te sluiten. En tot op bepaalde hoogte is een overheid ook verantwoordelijk voor een veilige leefomgeving. Maar zoals elke verantwoordelijkheid van de overheid geldt ook in deze kwestie dat er een redelijke grens is aan wat van een overheid verwacht mag worden. Er is een moment waarop de bemoeizucht van de overheid begrensd moet worden. Immers, een onbegrensde focus op veiligheid leidt ertoe dat er in Nederland straks niets meer mogelijk is. De Harley-dag is het eerste evenement dat de ultieme consequentie trekt. De overheid moet accepteren dat we leven in een risico-maatschappij. De verantwoordelijkheid van een overheid is om die risico’s te beperken. Maar het uitbannen van elk risico is onmogelijk en het streven daarnaar onwenselijk. Want het uitbannen van risico’s betekent eveneens het niet meer ondernemen van activiteiten. Een risicoloze samenleving is er één waar niets meer in gebeurd. Een samenleving van stilstand.

Er is nog een ander pervers effect als gevolg van strengere, door de overheid opgelegde regels. Naarmate een overheid meer en meer onwrikbare regels oplegt aan een evenement, zal het eigen verantwoordelijkheidsgevoel van de organisatie afnemen. Allereerst omdat de organisatie het eigen veiligheidsbeleid van het evenement niet kan vormgeven en ten tweede omdat de strenge regels van de overheid leiden tot een schijnzekerheid. Men denkt dat met meer regels elke onvoorzienbaar probleem vooraf is getackeld. Maar het karakter van het leven is nu juist dat risico’s zich voordoen op plaatsen of momenten waar deze niet verwacht worden. Wanneer je een evenement veilig wilt laten verlopen, is het dus van belang dat een organisatie beschikt over medewerkers die weten wat er zich afspeelt en vervolgens op de juiste manier kunnen improviseren om zo een probleem zo snel mogelijk op te lossen. Dat laat zich niet vastleggen in gedetailleerde draaiboeken, strenge procesafspraken en onwrikbare procedures. Veiligheid kun je niet vooraf op papier zetten, veiligheid moet je organiseren.

Wat voor regels geldt, geldt eigenlijk ook voor veiligeheidsbeambten. Of het nu particuliere beveiliging, politie of zelfs de mobiele eenheid is. Allereerst leidt de opzichtige aanwezigheid van officiële veiligheidsbeambten bij veel mensen tot een onprettig gevoel. Simpel gezegd: alleen de aanwezigheid van politie geeft mensen het impliciete gevoel dat het wel onveilig zal zijn. Immers, als het veilig was, zou er geen politie aanwezig zijn. Nog veel erger is het echter dat de aanwezigheid van al te veel politie ook leidt tot een passieve houding van medewerkers van het evenement en de bezoekers. Bij Breda Barst heb ik het diverse keren mogen meemaken dat een beginnend opstootje in de kiem werd gesmoord door leden van de crew of door bezoekers van het festival. Maar hoe meer officiëel veiligheidspersoneel er is, hoe minder mensen bereid zullen zijn zelf in te grijpen. Net zoals bij voetbalwedstrijden stewards veel effectiever zijn in het beheersen van mogelijke problemen, zo is bij een festival of een evenement de eigen organisatie vaak veel beter in staat om de veiligheid te beschermen. Er zijn talloze onderzoeken gedaan naar crowd-managment die dit onderschrijven.

Op 14 december praat de commissie over veiligheid in relatie tot evenementen. Dat staat al maanden in de agenda. Ik vrees echter dat de uitkomst van die discussie voor de Harley-dag te laat zal zijn. Een groot verlies voor Breda en een nieuw bewijs voor de kwalijke effecten van een misleid veiligheidsbeleid. Wie de schoen past, trekke hem aan.